Onze route door Soedan
“Pas op voor de schorpioenen, ze zijn hier giftig”.
We zijn in Wadi Halfa. Het stadje waar de boot vanuit Egypte aankomt. Via het land is Soedan vanuit Egypte niet te bereiken. Die grens is gesloten. We hebben net een 19-uur durende bootreis achter de rug. Zonder Buca. Zij vertrok een dag eerder. Samen met een aantal andere reisauto’s met de vrachtboot naar Soedan.
Net als de aankomst in Soedan, is ook het vertrek vanuit Egypte een bijzondere ervaring. Op advies van mister Salah, de man die het transport regelt, zijn we vroeg in de Egyptische haven. “Zorg dat je er ’s ochtends bent. Kom je ’s middags, dan is het erg moeilijk om door de douane te komen. Er bestaat een kans dat de douanebeambten er dan niet meer zijn. En zijn ze er wel, hou er dan rekening mee dat ze druk zijn met vanallesennogwat, waardoor ze amper tijd hebben voor jullie.” Hij raadt ons aan om er rond 9 uur ’s ochtends te zijn. De boot vertrekt waarschijnlijk rond 5 uur ‘s middags. We gokken er op en komen rond half 12 met de trein aan in de haven. Voor het eerst gaan we de grens over zonder auto. Daarvoor hebben we een dag eerder alle formaliteiten geregeld. En het bevalt ons goed! We hoeven niet van kantoortje naar kantoortje te wandelen. Ook hoeven we geen hoogst belangrijke papiertjes met stempels te verzamelen die we op een ander punt weer af mogen geven. In een rustig tempo wandelen we door de douane en bereiken we onze boot. Om onverklaarbare redenen kregen we op het laatste moment voor een paar tientjes extra één van de volstrekt uitverkochte eerste klas cabines aangeboden zodat we in een stapelbed, en niet op het dek, mogen slapen. Op de boot krijgt de cabine een andere waarde voor ons: een kleine ruimte privacy waar we ons zo nu en dan eventjes terugtrekken. Het dek ligt boordevol mensen die over elkaar heen klimmen en klauteren. Onder het dek is een overdekte ruimte, eveneens mudjevol passagiers.
Terwijl de passagiersboot nog voller stroomt wordt de vrachtboot, waarover we moesten klimmen om de passagiersboot te bereiken, geladen. Het laden gebeurd met mankracht. Er komt geen hijskraan aan te pas. Alle spullen worden op vrachtwagens en steekwagentjes, die voortgetrokken worden door mannen, aangeleverd. Kratje na kratje, doosje na doosje verdwijnt in de boot op een manier waarin wij geen systeem kunnen ontdekken.
Fragiele kasten, versierd met bewerkt glas en spiegels worden voorzichtig in het ruim getild. Een moment later zien we op dezelfde plek mensgrote zakken, te zwaar om te tillen, met een duwtje de diepte in storten. We zien kratten vol overrijpe tomaten voorbij komen. Tomaten die na twee dagen (de vrachtboot vaart trager) op de markt in Wadi Halfa in Soedan worden verkocht. Fruit en groente (evenals andere boodschappen) blijken later inderdaad duur te zijn.
Een strenge man geeft aanwijzingenbij het laden van de vracht boot. Hij houdt in de gaten wat er op de passagiersboot komt en wat op de “barge”met de auto’s moet. Aanwijzingen die opgevolgd worden wanneer hij kijkt, maar die vergeten zijn zodra hij zich omdraait. En anderen zorgen er wel voor dat hij afgeleid wordt. Onze boot komt zo ook vol vracht. Een grote koelvriescombinatie staat nieuw in de doos klem in een gang waardoor voor gebruik nog maar één andere weg mogelijk is.
Rond negen uur ’s avonds vertrekt de vrachtboot. Onze boot vertrekt twee uur later.
De volgende ochtend passeren we Abu Simbel. Voor ons de meest bijzondere Egyptische tempel waar we tijdens een eerdere vakantie veel tijd doorbrachten. Vanaf het water is deze tempel, met de reusachtige beelden, erg goed te zien. Daarna is het op de boot een druk gespeculeer over de aankomsttijd in Wadi Halfa, die telkens met een uurtje opschuift.
Uiteindelijk is het laat in de middag wanneer we onze bestemming, Wadi Halfa, zien naderen. Op een afstandje zien we Buca al staan op de vrachtboot. Het is nog uren later wanneer we eindelijk de boot mogen verlaten. Hiervoor moeten we individueel ondervraagt zijn en een formulier hebben ingevuld. Gelukkig mogen de bestuurders van de auto’s als eersten, waardoor we slechts een uur hoeven te wachten. Uren nadat wij de boot verlieten, zien we de laatste passagiers de kade opwandelen.
De administratieve procedures zijn blijkblaar te tijdrovend om Buca die dag nog ‘vrij’ te krijgen. Officieel mogen we niet bij de auto blijven. Maar ja… dit is Afrika. De regels zijn flexibel en met wat aandringen krijgen we toestemming om in de rivierbedding, achter het gesloten hek, in niemandsland te overnachten. We gaan met alle reizigers met auto heerlijk naar de film “Life of Brian” kijken. De man die ons aanwijzingen geeft waar we Buca het beste neer kunnen zetten herinnert ons nog eens aan de schorpioenen. “Loop alsjeblieft alleen rond met een lampje. Ze zijn echt giftig!”
Op weg naar Dongola.
Met vier auto’s trekken we de volgende middag Soedan binnen. Na de verplichte registratie volgen we de weg naar Dongola. Wanneer het bijna begint te schemeren verlaten we het asfalt wat er sinds een paar maanden ligt en trekken de woestijn in om te overnachten. Op een mooi plekje, in een kom tussen de bergen willen we onze tent opdraaien. We horen het geluid van auto’s en zien twee pick-up trucks vol bewapende mannen met bivakmutsen naderen. De mannen reageren niet op onze welkomstgroet en kijken ons strak aan. “You must go!” commandeert een geüniformeerde man. We proberen nog een praatje aan te gaan om zo zijn commando onderhandelbaar te maken en om te begrijpen wat de reden is, maar hij is onwrikbaar.
Gedwee rijden we maar weg en vervolgen onze route een aantal kilometers. Wanneer de mannen uit het zicht zijn verdwenen proberen we het natuurlijk opnieuw. Inmiddels schemert het. We doven de lichten en rijden de donkere woestijn in. Ditmaal leggen we een grotere afstand af, verschuilen ons achter een heuvel en zijn niet meer zichtbaar vanaf de weg. Denken we. Het voorval is snel vergeten. Bij een kampvuurtje brengen we een gezellige avond door.
De route naar Dongola staat bekend als een mooie, maar trage route. De weg zou onverhard, zanderig zijn, en zou leiden door mooie noord Soedanese dorpjes.
Inmiddels hebben de Chinezen in recordtijd een asfaltweg aangelegd die met een grote boog om de dorpjes gaat. Van de oude route zijn slechts gedeeltes bewaard gebleven.
We besluiten om samen met Lutz, onze Duitse reisgenoot verder te trekken aan de westkant van de Nijl. De anderen rijden aan de oostkant over het asfalt verder.
Het valt niet mee om een plek te vinden waar we met onze auto de Nijl kunnen oversteken. De mensen in de dorpen geven aanwijzingen waar we zouden moeten zijn. In één van de dorpen waar we stoppen om de weg te vragen wordt het een gezellige drukte om ons heen. Het dorp loopt uit en voordat we er erg in hebben wordt de groep mensen om ons heen groter en groter. Het valt ons op dat tussen de bewoners een man in een militair pak staat. We besteden er geen aandacht aan en vertrekken richting de aangewezen oversteekplek, een aantal kilometer verder.
Ver komen we niet. De man in uniform probeert duidelijk te maken dat we naar het politiekantoor moeten gaan. We houden ons voor stom en doen wat we in Egypte geleerd hebben: we negeren hem. We starten de auto’s en rijden weg. In een bureaucratisch land duurt bureaucratie ons altijd te lang. De man rent achter ons aan en voor we er erg in hebben worden we klemgereden door een pick-up auto met mannen in burger. “Mee naar het kantoor” is opnieuw het commando. We besluiten toch maar volgzaam te zijn en rijden naar het kantoor. Bij het politiebureau worden we opgewacht door ongeuniformeerde mannen die ons op straat ondervragen en onze paspoorten controleren. Een aantal dagen later wordt ons duidelijk dat dit mannen van de security zijn. Ze noemen zichzelf ‘FBI’. Na een uur mogen we verder.
De overtocht naar de westkant is verrassend. We verwachten een gammele ponton, tot onze verrassing komen we bij een solide veerboot uit. En hij is net aangekomen als we de oever oprijden. Mannen en vrouwen lopen van de boot af en komen naar ons toe. We worden uitgebreid begroet. We zijn afwachtend naar de vrouwen. Tot nu toe zijn de vrouwen tijdens onze reis minder zichtbaar geweest en hebben meer afstand van ons gehouden. Islam. Deze vrouwen lopen op ons af en geven niet alleen Saskia, maar ook Emiel en Lutz een ferme langdurende handdruk. Terwijl ze onze handen vasthouden horen we woorden als tamam, miamia. Onze handen worden pas losgelaten als de welkomstbegroeting is afgerond. Wij doen ons best om iets aardigs terug te zeggen.
De Soedanezen besteden onderling veel tijd aan begroeting. Hele verhalen worden uitgewisseld terwijl ze elkaars handen of schouder vasthouden. En er wordt veel geknuffeld. Mannen die elkaar begroeten vallen met een intens blij gezicht in elkaars armen. Ook Emiel en Lutz knuffelen er (niet met elkaar overigens) op los.
Af en toe zijn we blij dat we wat desinfectiespul bij ons hebben om onze handen weer op te frissen…
Aan de westzijde vervolgen we onze route naar Dongola. Ditmaal over zandwegen, woestijn en door dorpen die gebouwd zijn van modderstenen. De huizen zijn omheind met een grote muur, als beschutting voor mens en dier. Aardewerken kruiken gevuld met water staan in de dorpen onder grote bomen, waar de bewoners in de schaduw gezellig samen zijn.
Het gebied rond de Nijl is bijzonder mooi. In Egypte vormt de Nijl een brede vruchtbare strook, die intensief wordt bebouwd en bewoond. In Soedan is de bebouwing veel minder intensief. Op gedeeltes wordt de grond aan beide zijdes van de Nijl door een pomp met Nijlwater bevloeid zodat het voor landbouw geschikt is. Een smalle stroook landbouwgrond vormt de scheiding tussen de woestijn en de Nijl.
De landbouw is amper ontwikkeld. In een Egyptische graftombe hoorde we een gids vertellen dat de landbouwwerktuigen, die op de afbeeldingen in het graf (3000 vóór Christus) te zien waren, nog steeds gebruikt worden in de Egyptische landbouw. In Soedan is het niet anders. Het meeste gebeurt met man- en dierkracht. Grote buffels trekken de ploegen voort, het zaaien gebeurt met de hand, met sikkels snijden ze de oogst van het land. Ezels versjouwen de oogst naar de dorpen. Een enkele keer zien we gemotoriseerde landbouwvoertuigen. De meeste overigens in een niet-werkende staat. Vooral de as ligt er vaak onderuit.
Op veel plekken wordt de Nijl ongemoeid gelaten. Hier zien we palmbomen, waartussen een taaie grassoort groeit. Deze plekken worden gebruikt als drinkplaats en graasplek voor de grote kuddes kamelen, die we uit de woestijn zien verschijnen. De kamelenhoeders vinden hun plekje in de schaduw en kletsen de dag voorbij. In de Nijl liggen een aantal eilandjes. Zandvlaktes, begroeid met palmbomen die de Nijl voor een aantal meters splijten.
Zo nu en dan komen we bij een ruïne uit. Een enkele ruïne staat beschreven in onze veel te summiere reisgids (eerste editie, blijkbaar is dit land toch nog niet zo’n toeristische trekpleister). Mannen en vrouwen in het dorp doen hun best om te vertellen wat het is. Het verrast ons dat we telkens een inwoner treffen die een beetje Engels spreekt. Een paar engelse woorden, gebrabbel in een plaatselijk dialect en veel gelach moet ons duidelijk maken wat het verhaal is achter de ruïne. We genieten van de taferelen die ontstaan. Wijzer worden we er zelden van.
Nabij Dongola wordt het drukker. We naderen een stad. De dorpjes voor deze stad liggen dicht op elkaar. In Dongola zien we de resten van de tempels, gebouwd door Egyptische farao’s. De resten, die jaren geleden blootgelegd zijn door Franse archeologen, zijn weer in bezit genomen door de woestijn. We lopen over een zanderige vlakte waar her en der een steen uit oude tijden ligt. We proberen ons voor te stellen hoe het er uit moet hebben gezien, maar de paar stenen vertellen ons amper het verhaal. Het blijft ook onduidelijk waar de tempel heeft gestaan die gebouwd is door de bekende Farao Toetanchamon.
De wadi, op weg van Karima naar Atbara.
Vanuit Dongola, scheuren we over het asfalt naar het oostelijk gelegen Karima. Het gebied is saai, waardoor onze snelheidsmeter zelden onder de 100km/u. komt. Maar het asfalt ligt op de oude track…
In Karima zien we voor het eerst de Soedanese piramides, bij Merowe. Ze zijn een stuk kleiner dan de Egyptische piramides. Het aantal is aanzienlijk groter. Ze worden vaak vergeleken met een korzelig gebitje. Zeker op afstand is deze vergelijking passend. De piramides staan dicht op elkaar, zodat de vergelijking met een slecht aansluitend, hakkelig gebit snel gemaakt is.
Vanuit Karima trekken we verder oostwaarts, via Nuri, door een wadi (een drooggevallen rivier die eens per jaar volstroomt met regenwater) naar Atbara. Deze wadi hoort voor ons bij de hoogtepunten die we in Soedan beleven. Het drooggevallen gebied verraad dat zo nu en dan grote stromen water passeren. Scherpe lijnen in het zand laten de hoogte van het water zien. Grote stronken dood hout liggen opgestuwd tegen de bomen en struiken die het gebied rijk is, wat een teken is dat het water niet stilvalt in de rivier, maar dat sterke stromingen voorkomen. In de Wadi groeien planten,die een groene slingerende strook tekenen in het droge gebied. Daarnaast liggen her en der akkers, bebouwd door de mensen die we sporadisch aantreffen. Blijkbaar is het water, dat hier soms stroomt, voldoende om te kunnen overleven en om groente te verbouwen.
Midden in dit gebied ligt een verlaten en vervallen klooster. Ons oorspronkelijke doel was om daar te overnachten, wat er niet van komt omdat we zoveel mooiere plekken aantreffen.
Midden in de Wadi stoppen we en maken we ons kamp. Voor het eerst dat we in Soedan zijn waait het niet en is de temperatuur ’s avonds echt aangenaam. Alle avonden daarvoor koelde het sterk af en daalde de temperatuur tot onder de 10 graden. Door de harde noordenwind werd het onaangenaam koud. Op die avonden parkeerden we onze auto’s (tot de hoofdstad Khartoum reizen we samen met Lutz) met de neuzen schuin tegen elkaar en spanden onze tarp (een rechthoekige lap tentzeil) tussen de auto’s zodat we een beschut konden zitten. Een kampvuurtje verwarmde de voeten en handen en zorgde ervoor dat we niet steenkoud het bed in hoefden.
Vlak voordat het donker wordt slepen we een paar boomstronken naar ons kamp en maken we een heerlijk vuurtje. Die nacht is het de nacht van de ‘shooting stars’, de vallende sterren, 14/15 dec. De stoelen gaan in de luie stand en al liggend zien we de ene na de andere vallende ster. Na een tijdje raken onze wensen op……
Opeens zien we in de verte koplampen van een auto die langzaam nadert.
Ook al bestaat in het noordoosten amper criminaliteit en is er weinig reden om ongerust te zijn. Op dit soort momenten voelen we ons kwetsbaar en wachten we de komst van de auto een beetje gespannen af. Met groot kabaal stopt de auto en vanuit het duister horen we mannenstemmen roepen. Emiel pakt zijn grote zaklamp en loopt op de mannen af. Het blijkt een uitgelaten stel in een versleten auto. Ze herhalen steeds een woord dat klinkt als ‘mooi’ en Emiel kletst er lekker op los. “Ja, wij vinden het hier ontzettend mooi, het gebied is mooi en kijk eens naar de sterrenhemel, vindt je die niet ook ontzettend mooi?” Zijn Engelse tekst onderbreekt hij steeds met het Nederlandstalige woord ‘mooi’. De mannen praten in hun eigen taal volop terug en even lijkt het alsof een gesprek in twee voor elkaar onverstaanbare geluiden, op gang komt. De mannen blijven volhardend ‘mooi’ zeggen en opeens zegt een man “water??”. Lutz trekt onmiddellijk een fles water uit zijn auto en geeft het aan de mannen. Met grote slokken verdwijnt het water uit de fles. Een bodempje bewaren ze voor later. De nieuwsgierigheid van Emiel blijft geprikkeld. “Wat zijn deze gaten in de auto? Kogelgaten?” Hard gelach komt uit de auto. “En wat zit er in die zakken op jullie auto?” De mannen vinden het wel grappig en lopen met Emiel een rondje om de auto. De mannen hebben houtskool gemaakt en vervoeren dit houtskool in grote zakken naar de bewoonde wereld. Uiteindelijk vertrekt het uitgelaten gezelschap. Emiel wilde graag een zaklamp hebben die zo goed schijnt als de koplampen van een auto. Nou, die heeft hij ! Hij schijnt met zijn zaklamp zelfs nog even bij om ze te laten zien hoe ze de route het beste kunnen vervolgen. Die ene koplamp die het nog doet is net voldoende voor een paar meter zicht.
Het is amper licht of de eerste mensen bereiken lopend onze auto. Het kleine meisje dat we de dag ervoor zagen is er weer. Dit keer draagt ze een muts. Het is namelijk winter. Terwijl het kindje bij ons in de buurt blijft, sprokkelt haar moeder hout. Oma heeft een langzamer tempo. Zij bereikt een half uurtje later onze auto’s. Het kindje vermaakt zich met het zand, met de bladeren en eet zo nu en dan de versgevangen vliegen van haar gezicht. We geven haar het stuk suikerriet dat we uit Egypte meegnomen hadden. Samen met haar moeder eet ze het stukje na stukje op.
We rijden de Wadi dieper in. De vlakte wordt zanderig en breed. Buca en Litle elephant (zo heet de auto van Lutz) hebben speelkwartier. Een efficiënte route vooruit kennen we niet. Met grote bochten rijden we door het terrein, slalommen tussen de struiken, beklimmen heuveltjes en trekken dan weer een sprintje om ‘meters te maken’. Een blijheid die je bij jonge veulentjes ziet die spurtend en bokkend door de wei rennen.
Op een grote kale vlakte stoppen we bij een grote boom. “Dit begint nu wel heel erg echt op Afrika te lijken” reageert Lutz als we in de schaduw van de boom uit de auto stappen. We houden er een lange pauze en komen met tegenzin weer traag in beweging. Op dat punt verlaten we de wadi en trekken de woestijn in richting Atbara.
De piramides van Meroe.
Atbara is een stad die we maar om één reden willen bezoeken. We willen eten inslaan zodat we weer een paar dagen de grotere (meestal lelijke en onaangename) plaatsen kunnen omzeilen. Midden in het centrum parkeren we onze auto. Voor het eerst in Soedan kunnen we gebruik maken van een draadloos internet. We kopiëren de mailtjes en het gastenboek, zodat we ze ’s avonds bij het vuur kunnen lezen.
Op weg naar de belangrijkste piramides van Soedan in Meroe worden we opeens opgeschrikt door luid getoeter. Saskia las op dat moment al de mailtjes en berichten uit het gastenboek voor. (Te leuk om er mee te wachten.) Lutz gebaart druk vanuit zijn auto. “Kijk eens naar links” roept hij, “hoe kan het dat jullie dit gemist hebben”. Wij waren volledig opgeslokt door de zojuist gekopieerde berichten.
Meroe was ons volledig ontgaan.
De piramides van Meroe behoren tot de topstukken uit de geschiedenis van Soedan. Ze liggen mooi in de woestijn, vlak langs de grote weg. Maar ze liggen er enigszins gehavend bij.
Een schatdelver (of één van de archeologische voorlopers?) vatte in de 19e eeuw het plan om de piramides te onderzoeken. Hij vermoedde dat in de top van de piramides een (graf-)schat verborgen lag. Om dat te kunnen bewijzen moest hij de piramide ‘onthoofden’. Bij de eerste piramide was het stomtoevallig direct raak. Een schat kwam tevoorschijn. Dit stimuleerde hem om ook de andere piramides grondig te onderzoeken, met als gevolg dat alle piramides in dit gebied hun spitse punt missen. Zijn vondst bleef overigens beperkt tot de eerste piramide.
Die avond missen we de beroemde zonsondergang. Emiel probeert zijn nieuwe vlieger uit en laat het ding in het enige stekelboompje dat in de héle omgeving staat landen. Het is een hels karwei om de vlieger uit de doornen te bevrijden. Lutz doet een rigoureus voorstel: “We hakken de boom om”. Zover komt het gelukkig niet. Met wat geplaar blijft het boompje in leven en wordt de vlieger verlost van het gemene struikje.
Voor zonsopkomst lopen we het terrein op en zien de kleuren van de piramides tot leven komen door de opkomende zon. Het zand en de piramides kleuren rood. Op afstand zien de ze er intrigerend uit. Dichterbij gekomen valt er weinig onderscheid te ontdekken tussen de verschillende piramides. De opbouw van de piramides is vrij identiek. Versieringen in ‘ingang’ (zo oogt het, maar dit is slechts schijn) zijn soms onderscheidend. De grafiti (de eerste bezoekers graveerden met mooie letters hun namen en datum in de muren –soms dwars door de originele beeltenissen uit oude tijden) vertellen dat in het begin van de 19e eeuw de piramides bezocht zijn door de eerste toeristen.
De hoofdstad Khartoum.
Khartoum is voor ons een rustplaats. We staan met de auto op de parkeerplaats van zeilvereniging the blue Nile sailingclub. Op het eerste oog een vreselijk plekje, vanwege de drukte op de parkeerplaats en de erbarmelijke (goor en bijna geen water!) sanitaire voorzieningen. Door het mooie uitzicht op de Nijl en de nabijheid van het centrum blijven we er. We zijn er lui en worden amper geprikkeld door de stad. Het daagt ons niet uit om veel te doen. We vinden het niet mooi, vooral praktisch omdat we spullen kunnen kopen die elders niet te verkrijgen zijn. Bijv. toiletpapier! Met de laatste velletjes bereikten we de hoofdstad. Niet eerder waren we zo blij met een nieuw rolletje.
Maar Khartoum is voor ons vooral een plek om te luieren. Tijdens één van de luie ontbijtjes horen we kerstliedjes uit de nabij gelegen kerk. (zie kerstgroet)
De parkeerplaats die we op het eerste oog verafschuwen gaan we erg waarderen. Op vrijdagavond speelt er zelfs een jazztrio uit Berlijn. De Sailingclub is een bruisende plek waar we niet alleen veel andere reizigers ontmoeten (alles relatief in zo’n land natuurlijk. Het waren wel een stuk of 4 auto’s), maar waar we ook veel clubleden (mannen die in Khartoum wonen) ontmoeten. Voor het jazzconcert delen de clubleden hun eten met ons. We eten schaap. Het arme dier liep een paar uur daarvoor nietsvermoedend rond op het terrein. Saskia had net een lekker plekje in de schaduw uitgekozen om een boek te lezen. De stoel stond er al, nog even liep ze naar de auto om iets te drinken te halen. Toen ze terugkwam lag het schaap schokkend dood te bloeden naast de plek waar haar stoel stond. De stoel en het boekje vonden snel een andere plek. Emiel was stomverbaasd waarom ze de slachting niet direct aan hem vertelt had…. Nu was hij bijna te laat om nog foto’s te nemen en te kijken hoe ze hier schaap aan de boom slachten.
Terwijl we heerlijk eten stroomt het terrein vol met Expats en Soedanezen. Jazzy ritmes galmen over de mooie Nijl. In een Arabisch/Afrikaanse omgeving genieten we van een westers avondje. Drankjes zijn voor ons niet te koop. We krijgen ze. Wanneer we iets willen bestellen worden we getrakteerd door een Soedanees die het leuk vindt om even met ons te praten. Betalen, een drankje teruggeven lukt onmogelijk.
Van Khartoum naar Port Soedan: “effe” gaan duiken in de Rode Zee.
Na Khartoum reizen we alleen verder. Lutz onderbreekt vanwege privé-omstandigheden thuis in Duitsland zijn reis, en keert voor korte tijd terug. Zijn grootste zorg: ‘Waar laat ik mijn auto veilig achter ?’ wordt opgelost door een man die Lutz in Jordanië had ontmoet. ‘Bel me als je problemen hebt in Khartoum’ was zijn aanbod. Het blijkt een waardevol aanbod te zijn. Binnen een dag brengt hij Lutz telefonisch in contact met een Duitse vrouw die in Khartoum woont. Volledig belangeloos helpt zij hem. Ze biedt hem een plekje in haar ommuurde tuin aan waar hij zijn auto bewaakt kan achterlaten. Een ‘gelukje’ waar je erg op hoopt wanneer je onverwacht en snel naar huis wilt reizen. Ook wij hebben verschillende kaartjes en telefoonnummers onderweg toegestopt gekregen. “Bel me alsjeblieft als je problemen hebt” hoorden we dan als mededeling. Aanbiedingen waarvan je de waarde pas leert kennen als het nodig is. En met onze ‘gezonde’ (? ) Westerse argwaan twijfel je ook wat iemand ergens voor je zou kunnen betekenen. Zeker als je zoiets krijgt van iemand waarmee je net maximaal drie woorden gewisseld hebt.
Nadat we Lutz op het vliegveld hebben achtergelaten om 3.45u in de ochtend rijden we verder oostwaarts naar Port Soedan, de Rode Zee. We willen graag duiken en zoeken een plekje aan de kust.
Onderweg wijzen we een aantal keren naar ons voorhoofd. Het is ongeveer 800 kilometer om vanuit Khartoum Port Soedan te bereiken. Door het ontbreken van enige informatie of contacten is het zelfs twijfelachtig of het lukt om een goede duikplek te vinden waar ze ook materiaal verhuren. Maar de weg erheen is wel allemaal (Chinees) asfalt. En waarlijk, na 600km. is er opeens een echt mooi stuk door de bergen heen, verrassend .
Wij komen in Port Soedan na een relatief korte zoektocht uit bij de enige plek waar je zou kunnen duiken: Iman. Zij is een Soedanese vrouw, getrouwd met een Nederlandse man. Na 20 jaar in het buitenland gewoond te hebben is zij teruggekeerd om mee te werken aan een nieuwe toekomst voor Soedan. En dat lukt haar goed. Op een prachtig plekje aan de Rode Zee heeft zij, als enige tussen Port Soedan en de Egyptische grens, een lodge gebouwd en werkt ze er hard aan om een goed lopend duikcentrum op te bouwen.
We ontmoeten haar rond 12 uur in haar kantoor in de stad. Ze wordt een beetje lacherig als we zeggen dat we die avond al in haar lodge, die slechts 30 kilometer verderop ligt, willen zijn. Dan moet je nu onmiddellijk naar de politie om je permit, de toegang naar dat gebied, te regelen. “Hoezo permit ?” vragen we nog een beetje onnozel. Natuurlijk weten we dat in Soedan vaker een permit vereist is om naar een gebied te kunnen reizen. Tot nu toe is het ons steeds gelukt om zonder te reizen. Daar hopen we dus ook in Port Soedan op.
“Hier niet!” antwoord ze streng. “Sommige gasten lukt het om zonder permit mijn lodge te bereiken, maar daar krijg ik zoveel problemen met de officials mee! Ik wil echt dat jullie eerst een permit regelen.” Ze laat Jambo, haar divemaster, met Emiel meegaan om het boeltje te regelen. Saskia blijft op het kantoor van Iman achter om de Kerstgroet op de website te plaatsen. Na een paar uur komen Emiel en Jambo terug. Beiden uitgelaten, maar zonder succes. Het regelen van de permit is “ingewikkeld”.
In het kort komt het op het volgend neer: er moet een man zijn die het formulier invult, een man die het aftekent, een man die het controleert en een man die het in een mapje stopt.
Wil je een langere versie van dit verhaal, bedenk er dan een paar gebouwen op verschillende locaties bij, snap dat je het uiteindelijke papiertje alleen krijgt als je over andere papiertjes beschikt, als je een hoogst persoonlijk getypte en uitgeprinte brief kunt overleggen, dat je alle papieren gekopieerd in 3-voud moet aanleveren, herhaal een aantal stappen, bedenk dat één mannetje even niet op het kantoor zit en dat zijn werk niet wordt waargenomen door een andere persoon.
Emiel moet een aantal uren later weer op een kantoor verschijnen en komt weer veel later terug. De permit is binnen! Hij moest er onbehoorlijk en onbeschaamd voor zijn, als een cowboy ongeoorloofd kantoortjes binnenwandelen, boos zijn als iemand iets zei wat vertragend was (bv. “bucra” = kom morgen maar terug), en op een dwingende manier wachten totdat de permit afgegeven was. Om 19.15 uur mogen we gaan rijden uit Port Soedan.
Belachelijk om tijdens een lange reis uurtjes te willen winnen, maar noodzakelijk om zo niet dagenlang (zolang duurt het normaal gesproken) te moeten wachten. “Bucra” betekent hier letterlijk morgen, maar kan net zo goed overmorgen zijn, of zelfs een paar dagen later, of over een niet nader aan te geven tijdstip ergens in de toekomst (op dat tijdstip vertrekt de bus vaak, hebben we al gehoord).
Iman klaagt over de live-aboards. Dit zijn westerse duikorganisaties die gemakkelijk smeergeld betalen. Smeergeld waarmee opgeworpen problemen soms als sneeuw voor de zon verdwijnen. Omdat zij dat als duikcentrum doen, verwachten zij dat Iman dat ook doet. Iets wat zij pertinent weigert.
Op weg naar de lodge worden we bij een checkpoint net buiten de stad tegengehouden. Eén formuliertje ontbreekt nog. Ze zijn onverbiddelijk: we moeten terug! Dit doen we alleen als ze toezeggen dat dit formuliertje direct wordt afgegeven…
Een paar uurtjes later komen we aan in de lodge van Iman.
Ze wacht ons al op en ontvangt ons hartelijk. Emiel krijgt een compliment dat het hem gelukt is om de permit in één middag te regelen. Normaal gesproken regelt zij de permits (zelfs een visum!) voor haar gasten. Ze heeft haar contacten in Khartoum, waardoor het visum dat in Nederland slechts zeer uitzonderlijk wordt afgegeven door de Soedanese ambassade, voor elke Nederlandse toerist die haar lodge wil bezoeken binnen bereik is. Van alle procedures en controles heb je dan geen last. Maar ja… wij komen onverwacht binnenvallen en willen ook nog eens gelijk doorreizen naar haar lodge….
We parkeren onze auto op het uiterste puntje van haar terrein.
De volgende dag zien we dat we op een prachtig plekje staan, op het puntje van haar schiereiland dat de Rode Zee inloopt met een mooi rif ervoor. Het eiland is met een zandweg aan het land verbonden. Voor ons zien we een grote lagune, waar een mini-eiland met palmbomen ligt.
Veel tijd hebben we niet om van het uitzicht te genieten. We worden verwacht op het duikcentrum waar we ons materiaal bij elkaar verzamelen. Jambo, de divemaster, zegt dat hij graag met ons naar Sha’ab Rumi wil.
“Meestal duiken we op rustigere stekken waar het minder diep is en geen stroming. Maar jullie willen toch ook haaien zien, en dan moet je toch echt naar Sha’ab Rumi. Ze zitten er altijd!” Opgetogen zitten we in de zodiak en varen een uur de zee op. De duikplek is echt klasse. Nog niet eerder zoveel mooi koraal gezien. En de haaien…. ja, ook die waren er, in sierlijke slagen zwommen ze om ons heen. Morgen duiken we weer ! (Voor het duikverhaal, klik door naar: duiken in Soedan)
Van Port Soedan naar Kasala. Kerst in Kasala.
Op 24 december verlaten we Port Soedan. We gaan de Kerst in Kassala doorbrengen. Een mooie plek tussen de bergen, vlakbij de grens met Eritrea. Het is een romantische plek waar de tortelduifjes van Soedan naar toe trekken. Bijvoorbeeld om te trouwen.
Voor ons valt dit verkeerd uit. Bij het checkpoint voor de stad worden we weer tegengehouden door de security. De mannen wantrouwen ons visum en zeggen dat we allang het land uit moesten zijn. Een verwarring die ontstaat doordat de mannen niet weten hoe het visum werkt. Ze weigeren ons toe te laten en dwingen ons om door te rijden naar de volgende stad richting Ethiopische grens. We rekken tijd en proberen te onderhandelen. Ze weigeren om te geloven dat ons visum deugt en voelen zich gesteund door de telefoontjes die ze hebben gepleegd (niemand lijkt hier te beslissen zonder toestemming van een hogere in rang). Het is kerstavond. Ons plan om in deze mooie omgeving Kerst te vieren gaat niet door. Wat nu?
Wij weigeren om verder te rijden. De tijd verstrijkt, voordat het donker wordt besluiten we om toch maar te vertrekken. Niet naar de volgende stad. We zien het niet zitten om een aantal uren in het donker te rijden terwijl ons daar hetzelfde – geweigerd worden- kan gebeuren. We rijden tot de eerstvolgende mogelijkheid om het asfalt te verlaten , draaien Buca op een zandweg en rijden ongehoorzaam via deze alternatiever route richting Kassala. De stad inrijden vinden we iets te provocerend en zoeken in de velden een plek om Kerstnacht door te brengen.
Op een beschutte plek tussen de velden (we willen nu niet gezien worden) parkeren we de auto en zien bij daglicht wel hoe we onze tocht vervolgen.
Met een ontstemd gevoel staan we op. We hebben geen zin om nu al te vertrekken en willen ook Kassala niet meer in. De mooie bergen (soort “sugarloafs”) zijn vanaf de velden waarschijnlijk beter te zien dan vanuit de stad. We besluiten een rondje te rijden door de velden en komen uit bij een waterpomp. Ezeltjes wachten rustig op het moment waarop de grote ton, die zij voorttrekken, gevuld wordt.
Saskia stapt uit en praat met de mensen die er bij staan. Een jongen, die redelijk Engels spreekt, spreekt ons aan en vraagt of we het huis van zijn familie willen zien. We lopen met hem mee naar het huis. Het erf bestaat uit twee delen. Het voorste deel en, na een afscheiding, het achterste erf. In het hutje op het voorste erf slapen de mannen. Vanaf het vierde levensjaar slapen de jongens in dit hutje. Na de afscheiding volgt het tweede erf. In de uiterste hoek van het erf staat het hutje waar de vrouwen slapen. In de andere hoek staat het vee. Vlakbij de scheiding tussen het eerste deel en het tweede deel ligt een rechthoekig hutje, dat dient als familiekamer. Aansluitend aan deze kamer ligt het mooiste hutje, het hutje met de versierde meubels, hier slapen pa en ma. In de andere hutjes (ook de gezinskamer) staan alleen bedden.
We krijgen thee en er wordt aangedrongen dat we met ze ontbijten. We houden het af en jokken dat we al gegeten hebben. De jongen vertelt dat er vlakbij het dorp grote kuddes koeien en kamelen zijn en vraagt ons of wij dat willen zien.
We rijden er met de auto naar toe. Het blijkt toch iets verder te liggen. We rijden door dorpjes waar we argwanend aangekeken worden. Ze begrijpen niet dat de jongen bij ons in de auto durft te zitten en vragen aan hem of hij zich wel veilig voelt. “Wat moeten die khawadja’s hier” vragen ze aan hem. Voor ons is het makkelijk dat hij erbij is, zeker bij een militaire post die we passeren. Ondanks de argwaan komen we makkelijk in contact met de dorpelingen en mogen we dicht bij de koeien komen. De kamelen blijken even in Eritrea te zijn. “Kom, dat is maar een klein stukje verder, achter die heuvel” roept hij nog, zonder te weten dat dit voor ons onmogelijk is.
Wanneer we terugkomen bij het huis staat het ontbijt klaar. We komen er niet meer onderuit om mee te eten. Kerst in Soedan. Het krijgt opeens een onverwachte betekenis. We zitten in één van de hutjes op het erf, worden omgeven door vrolijk kletsende mensen en krijgen een bijzondere kerstmaaltijd. Met onze handen plukken we stukken uit een grote kleverige pannenkoek en dippen het in een groene slijmerige saus, soort behangselplak. Géén idee wat het is en waarvan het gemaakt is. Geen idee ook wat we eten. Maar smaakt prima. De plek, het moment en de mensen maken het voor ons een onvergetelijke Kerst.
Na de maaltijd laat hij ons het mooiste hutje zien. Het dak van het hutje is aan de binnenkant afgewerkt met plastic. “Dat houdt de wind tegen” legt hij uit. Twee versierde bedden staan los van elkaar, met de hoofdzijde zo dicht mogelijk tegen de ronde wand van het hutje. Een rode doek hangt boven het hoofdeinde van de bedden. Naast de bedden staat een kast, waarin het serviesgoed van de familie staat. “Hier slapen jullie vanavond” zegt hij beslist. “Jullie zijn nu familie van ons, blijf zolang als je wilt”.
De verwennerij stopt nog niet. De moeder bereid op een klein houtskooloventje een sterke kruidige koffie die in miniglaasjes wordt uitgeschonken. De ene helft suiker, de andere helft koffie. De koffie brandt in de keel en is daardoor amper te drinken.
Ondanks het aandringen van de familie vertrekken we. We printen met ons fotoprintertje de familiefoto waarop wij samen met de familie in hun beste kleren voor het mooiste hutje poseren. Deze foto gaat van hand tot hand en wordt tot in detail bekeken. Kinderen krijsen het uit als ze hun gezicht (of dat van een ander) herkennen.
Het afscheid is warm en uitvoerig. We maken een ronde langs de aanwezige familie. We schudden langdurig elkaars hand, worden gestreeld en geknuffeld. Tijdens het afscheid ziet Saskia dat Emiel een kort gesprekje heeft met een vrouw die tijdens het eten met haar gehandicapte kindje het hutje binnenwandelde.
Als we goed en wel weer op de verharde weg rijden, vertelt Emiel dat de vrouw aan hem de aangrijpende vraag had gesteld of wij haar 4-jarige kindje, die zij die middag zo liefdevol bij zich droeg, wilden meenemen. Emiel had pragmatisch gereageerd en had uitgelegd dat dit niet zomaar gaat. Wat formaliteiten betreft niet, maar ook niet omdat het ons plan is om nog lang te reizen. Voor de vrouw was het geen bezwaar dat het kind eerst helemaal mee naar Mongolië reist. Als het maar met ons mee mag.
Op weg naar Ethiopië, het Dinderpark.
Via het Dinderpark verlaten we Soedan. Saskia had dit park op de kaart zien staan en vanaf dat moment speelde het in haar achterhoofd om het te bezoeken. Reizend door Soedan bevraagden we Soedanezen en Expads over dit gebied en telkens werd bevestigd dat er wild, zoals olifanten, giraffen en leeuwen zouden zijn.
We rijden het gebied in (nadat we een uurtje op een kantoortje hebben doorgebracht toen we gevangen waren door de security en na veel telefoontjes toestemming hebben om door te reizen, deze man snapte onze uitleg van het visum gelukkig wel). Na twee uur reageert Saskia teleurgesteld: “We rijden nu al twee uur en zien alleen maar graan, graan en nog eens graan. Dit is toch geen nationaal park?” Voor Emiel is het boeiend. Het is geen gewoon graan, maar Sorghum.
Voer dat in Nederland aan de koeien wordt gevoerd. Hij sust de boel een beetje en hobbelt van het pad af richting een berg. “Misschien is het daar mooier” verzint hij nog.
Het is een hachelijke tocht. Door dichte struiken slalommend bereiken we de berg. Enkele krasjes op de auto zijn we rijker. Opeens zien we twee grote apen, waarschijnlijk grote savanne bavianen, die verschrikt opkijken. Dit zijn de enige wilde dieren die we in Dinderpark zien. Tot 10 jaar geleden was dit een rijk park en liepen hier olifanten, giraffen, leeuwen rond. Jarenlange oorlog en honger hebben ervoor gezorgd dat mensen zich met het enige voedsel in het gebied hebben gevoed. De dieren zijn opgegeten, gevlucht, in elk geval verdwenen.
Op de berg waarbij we geslapen hebben zien we in de verte een waterplas. We rijden er naar toe. Als er nog dieren zijn, dan is de kans groot dat ze één van de plassen gebruiken om te drinken.
Opeens zijn de graanvelden verdwenen en rijden we in een niet meer agrarisch gebied. We zien Afrikaanse dorpjes, vrouwen en mannen versierd met kraaltjes, worden opgeschrikt –na maanden islamitisch gebied- door blote (hangende) borsten.
De waterplas vinden we niet makkelijk. Af en toe is er een track waar een auto al gereden heeft, af en toe zijn we overgeleverd aan ons richtingsgevoel tussen de struiken. We besluiten om op een stil plekje te stoppen om te ontbijten. Het stille plekje is geen stil plekje. We zijn ontdekt! Uit de velden komen herders met kuddes schapen naar ons toelopen. Een grote kudde kamelen passeert. De herder van deze kudde stopt om ons te bekijken. Hij biedt ons kamelenmelk aan die hij in een leren zak op zijn kameel vervoert. Wij geven hem in ruil een boterham met jam. Voor beiden een vreemde ervaring. De melk smaakt zoetig en (karnemelk-)zurig tegelijk en is eigenlijk best lekker. De boterham met jam pakt hij onhandig van het bord. Met zijn volle hand grijpt hij in de jam om de boterham op te pakken (brood, een belegde boterham zijn hier niet bekend). De boterham werkt hij langzaam naar binnen. Nog een met smeerkaas gaat er achteraan.
Vrouwen in felle gewaden lopen voorbij. Hun gezichten zijn versierd met tatoeages. Hun hals, armen en handen zijn versierd met kralenkettingen. Iedereen blijft even, kijkt, kletst met elkaar, even hebben we contact en verdwijnt weer in het niets. Soms mogen we foto’s maken, soms argwanend niet. De tijd verstrijkt snel. Voordat we er erg in hebben zijn een aantal uren voorbij.
Verderop komen we bij de waterplas. Wilde dieren treffen we er niet. Wel grote kuddes koeien, die de stoffige hoge helling afdonderen om bij het water, dat in een minivalei staat te komen drinken. Het is een erg bijzonder gezicht. Honderden koeien, kuddes schapen en geiten die af en aan lopen. Goed gehoed door kundige veedrijvers in blauwe pakjes met rode sokken. Vrouwen die de was doen en zichzelf baden in het water. Ezels die van alles dragen en af en toe een kameel. Wij worden getolereerd, met rust gelaten en af en toe aangemoedigd om een foto te maken. Net op het moment dat er 5 erg mooie en mooi uitgedoste meiden speciaal op Emiel af komen is natuurlijk de batterij op.
We hebben dit plekje amper verlaten of we worden aangesproken door een man op een brommer. Security. Voor de laatste keer in Soedan moeten we mee naar het kantoor en ontstaat tijd waarin veel gebeld en gepraat wordt. Terwijl Emiel een interview geeft zet Saskia thee. Als uiteindelijk blijkt dat onze gegevens kloppen ontspant de man. “Hier komen nooit toeristen en ik wist niet wat ik met jullie moest doe. Jullie zijn echt de eerste.” We tracteren deze man onmiddellijk op een versgezet kopje thee.
Het liefst wil hij dat wij onder escorte verder reizen. Dit kunnen we voorkomen door te zeggen dat we al op de terugweg zijn en de weg kennen. Volgens hem is er maar één weg. Hij is er gerust op.
Natuurlijk verdwalen we wel een beetje. We wijken van die ene route af en willen zien of we via een mooiere route (zonder het graan) het park in de richting van Ethiopië kunnen verlaten. Het pad wordt smaller er smaller. Uiteindelijk eindigt het op een veld waar een paar jongetjes een kudde schapen hoeden. De jongetjes kijken opeens verschrikt op, zien ons, laten alles wat ze hebben onbewaakt achter en hollen angstig in grote passen van ons weg, snel de struiken in.
Zwevende beentjes boven de velden…...
Khawadja, white man, has come……