Grenspost Suam is onze entree voor Oeganda. Zoekende blikken speuren het carnet de passage af. “Waar is jullie stempel van Kenia?”, wil de douanier weten. Het is een voor de hand liggende vraag. Het carnet is in Kenia verplicht. Onnozel zeggen we dat ze er in Kenia niet om vroegen, en laten het daarbij. De douanier kijkt ons kritisch aan, wil er eigenlijk nog op doorvragen, bedenkt zich en stempelt ons carnet af.
Geen probleem aan de grens.
We vervolgen onze route via de noordelijke zijde van Mount Elgon en proberen die dag de Sipi-falls nog te bereiken. Pas als het begint te schemeren laten we ons plan om in één keer door te rijden naar de Sipi-falls vallen en gaan we op zoek naar een slaapplaats. Dit valt niet mee. In deze omgeving zijn geen campings of hotels. Doordat het zo heuvelachtig is, is iedere vlakke meter bevolkt door mensen. We zien het niet zo zitten om onze auto pal voor een hutje te parkeren. Zeker niet met alle mensen die zo uitgebreid naar ons roepen en zwaaien. Of dat rustig slapen wordt ? Een politiepost biedt uitkomst. Onze auto staat nog maar net geparkeerd of er ontstaat een rijendikke massa mensen aan de andere kant van het hek dat om de politiepost staat. Ze kijken nieuwsgierig wat we aan het doen zijn, maar reageren niet echt op onze begroeting en onze pogingen om wat contact te maken. Saskia vindt het onbehaaglijk en loopt op ze af in de hoop dat er zo wat contact ontstaat. Elke meter die ze dichterbij nadert ziet ze de massa achteruit deinen. Als ze eenmaal bij het hek aankomt zijn de mensen weg, ze staan op ‘veilige’ afstand.
De politie is erg aardig en vindt het in het geheel geen probleem dat we op hun terrein bovenop de auto slapen.
Als we de volgende ochtend op het punt staan om te vertrekken, biedt Emiel spontaan aan om –als dank- een foto van ze te maken en af te drukken. Meteen reageren ze enthousiast. “Dan trekken we wel ons mooie uniform aan!”, en weg zijn ze. “Vooruit” denken we nog optimistisch, “even omkleden is zo gebeurd”. We pakken onze camera en wachten totdat de agenten terugkomen. Het ‘even wachten’ duurt lang. Om het wachten te veraangenamen maken we een wandeling door het dorp. Na onze terugkomst horen we uit één van de hutjes een ijverig schoenenpoets geluid. Een borstel wordt met snelle slagen over de schoen gewreven.
We lopen nog maar een rondje door de mooie omgeving.
Als we de agent na de fotosessie vertellen dat we de omgeving zo mooi vinden reageert hij ontnuchterend. “Wacht maar totdat het regenseizoen hier begint. Er komt geen auto meer het gebied in. Soms regent het een week onafgebroken. Veel mensen trekken dan weg uit dit gebied. De achterblijvers hebben amper meer te eten. De meesten knagen aan een rietje, om zo hun honger te stillen.”
Een gebied niet ver hier vandaan wordt een aantal weken later tijdens aanhoudende regenbuien getroffen door landslides. (klik door naar: landslides Uganda)
We ontmoeten Frank van Rijn
We steken door Oeganda heen, op weg naar het nationaal park Murchinson Falls dat pal tegen de grens met Congo ligt. Het weer is slecht. Flinke regenbuien beletten het zicht.
Op weg naar het park stoppen we voor een fietser, die zich door de slechte omstandigheden ploetert. Hij wil weten hoe lang het geleden is dat we de regen achter ons lieten om zo een inschatting te maken hoever hij nog door kan fietsen.
Het is Frank van Rijn, de fietsende schrijver/schrijvende fietser. In de stapel boeken die Buca meesleept zijn er twee van zijn hand. Frank fietst op dit moment door Oeganda om het project ‘cycling out of poverty’ / ’een fiets maakt het verschil’ te steunen. Om aandacht te vestigen op de fietsprojecten bezoekt hij een aantal plekken en schrijft hij er straks in Nederland een artikel over.
Hij nodigt ons uit om in het dorpje dat we net passeerden verder te praten. We wachten hem op met een koud colaatje. Het hotel waar we binnenwandelen vindt het prima dat we er blijven slapen. Frank met fiets op de hotelkamer. Wij met Buca op de parkeerplaats. Frank heeft er wel oren naar om een film te bekijken. “Dat is weer eens iets anders” reageert hij nuchter vanwege de normaal gesproken rustig verlopende avonden. Hij kiest films uit van Laurel en Hardey. Na een mager bonenmaaltje ergens in het dorp bekijken we op zijn kamer (buiten kan het niet omdat het alwéér regent) naar films van de dikke en de dunne.
(Zin om op internet mooie reisverhalen te lezen, klik door naar: Frank van Rijn)
Murchinson Falls
Het is al laat op de dag als we het nationaal park Murchinson binnenrijden. Door een onverwacht oponthoud duurde het langer om het park te bereiken. Onderweg wilden we namelijk een paar eenvoudige inkopen doen, een bescheiden hoeveelheid eten om een aantal dagen te kunnen overbruggen. In het gebied waar we doorheen reisden was amper iets te krijgen. Hongersnood! In Oeganda! Dit was ons volledig ontgaan. We stopten in een willekeurig plaatsje en werden gelijk aangeklampt door mensen die vroegen of wij wat te eten hadden. Nee, dat hadden we niet. Dat was nou net de reden van ons om te stoppen. We kijken nog eens kritisch naar de schrale voorraad die we nog hebben en beslissen dat we daar best nog wel een paar dagen mee vooruit kunnen.
De eerste camping in het park kunnen we die nog net bereiken, maar dat betekent dan wel dat we in hoog tempo het eerste deel van de route moeten overbruggen. Dit willen we niet en stoppen niet lang nadat we het park zijn ingereden bij een waterhole. Een plas water die door de dieren gebruikt wordt als drinkplaats.
De omgeving speuren we af op dierensporen. Veel dieren hebben een vast patroon, een vaste route naar een waterplas en waarderen het niet als die route wordt geblokkeerd. Die avond en nacht zien we geen dieren. We horen het geluid van een brommer. ‘Dat kan toch niet’ redeneren we, ‘we zijn veel te ver van de bewoonde wereld om een brommertje te kunnen horen’. Die nacht wordt Emiel wakker van elk dierengeluidje dat hij hoort. Met de nachtkijker speurt hij de vlakte af.
Een aantal dagen later komen we er achter dat het brommende geluid waarschijnlijk door een python werd geproduceerd.
De route door het park is prachtig. Het is een gebied vol heuvels. Dicht begroeide vlaktes vol bomen en struiken wisselen af met open weidse vlaktes. We passeren kuddes giraffen die nieuwsgierig maar schuw de bewegingen van Buca volgen. In de verte horen we het gebrul van een leeuw. We proberen te traceren waar het geluid vandaan komt. Zinloos… dat weten we… maar het speculeren daarover is zo leuk. We zien kuddes etende olifanten. Arme bomen… wat hebben ze het zwaar te voorduren onder dit geweld. En worden voorgoed verliefd op het Nijlpaard. Op het land zijn het onooglijke roze gevaartes. Log gevormd: een dikke ronde buik op 4 poten, een dikke nek die een kop –amper te tillen- moet meeslepen. Maar in het water lijken ze zo gelukkig. Er is geen dier dat zo voldaan lijkt met zijn omgeving. En dan hun geluid. Een schrapend lachen schalt over het water. Bròòòòòòohhòòòhòòòrrròòòò…
Bij het water staan we opeens oog in oog met de leeuwen. Saskia zit op het dak als ze de eerste glimp van de leeuwin opvangt. “Terug, leeuwen!” roept ze naar Emiel die op dat moment achter het stuur zit. Zijn “waarom ?” was bijna het laatste woord dat ze Emiel hoort zeggen … Emiel rijdt de auto dan toch een aantal meters terug, maar snapt er niets van dat Saskia juist op dit moment van de auto klimt. “Het is toch gaaf om de leeuwen te zien” reageert hij, en klimt vervolgens op het dak. Saskia vindt dit een verschrikkelijk stom idee en snauwt hem toe dat ze hem dood achterlaat als de leeuwin hem grijpt.
Als we opnieuw bij de leeuwen aankomen, ziet Saskia dat de leeuwin een blik in haar ogen die haar beslist niet gerust stelt.
Het is de blik in de ogen van een rover die zijn kans ruikt. Een blik die we eerder zagen, in safaripark Beekse Bergen. We hadden afgesproken met een dierverzorgster om de Cheeta’s (jachtluipaarden) te bezoeken. Om dicht bij de cheeta’s te komen verlieten we samen met haar het pad dat door het park loopt. De cheeta’s reageerden op haar komst, renden naar haar toe en werden speels.
Totdat de ogen van de dieren opeens gefixeerd op één doel gericht waren. Een gezin met kleine kinderen was ons gevolgd en stond naast het hek. De cheeta’s staarden onafgebroken naar de kinderen.
“Roofdieren zien onmiddellijk als een makkelijke prooi zich voordoet. Ze reageren heel erg sterk op kinderen en op mensen die in een rolstoel zitten. Zodra zij voorbij komen zie je de ogen strak op ze gericht. Dat jachtinstinct blijft er in zitten.”, legde ze uit.
Dezelfde blik in de ogen ziet Saskia als ze opnieuw bij de leeuw stopt. Leeuwen reageren niet zolang je in de auto zit. Het maakt niet uit hoeveel mens er zichtbaar is, of dat het raampje wel of niet open staat. We worden niet herkend als prooi. Nu Emiel op het dak zit zijn de ogen van de leeuwin gefixeerd op hem. Het afgesproken teken, om verder te rijden blijft uit. ‘Herkent Emiel de blik van de leeuwin niet?’ vraagt Saskia zich in de auto af.
Precies op het moment dat de leeuwin waarschuwend brult springt Buca 10 meter naar voren. Emiel klimt daarna van het dak af en komt terug in de auto. “Was er bijna afgevallen…” was zijn reactie op de impulsieve reactie van Buca. Vervolgens duurt het een paar minuten voordat hij bekent dat hij alleen via de lens naar de leeuw had gekeken. De leeuw had zo indringend gekeken dat hij het dier niet rechtstreeks aan durfde te kijken. Hij heeft er zelfs geen goede foto’s van gemaakt. Maar mooi was het wel.
We willen ons niet losmaken van deze bijzondere omgeving, maar we hebben een afspraak. Eindelijk is het gelukt om Nita, Wim en Lieven (www.threeontour.nl) te ontmoeten. We hadden mailcontact vlak voor hun vertrek uit Nederland en wisten dat het mogelijk moest zijn om elkaar onderweg te ontmoeten. In Oeganda kruisen onze wegen elkaar. We spurten naar het laatste pontje dat ons naar de camping brengt waar zij ons opwachten. “Het lijkt wel een blind date” zegt Wim lachend als we het terrein oprijden. Ja, zo voelt het ook. Maar ongemakkelijk is het niet. We raken aan de praat en stoppen pas diep in de nacht, als we onszelf streng de daktent insturen voor slechts twee uurtjes slaap. Dan gaat de wekker alweer… voor onze tocht naar de Chimpansees.
Chimpanseetrekking
Het was niet meer dan een kort powernapje, onze nacht tussen de ontmoeting met threeontour en de Chimpansees, maar we zijn klaarwakker!
De Chimpansees gelukkig ook. Na een korte wandeling (trekking noemen ze dat hier) door een weelderig begroeid oeroud regenwoud vallen we midden in ‘het gevecht om de sterkste’. Eén van de vrouwtjes is vruchtbaar en wil paren. Het ene na het andere mannetje wijst ze echter af. Een Chimpansee die een blauwtje loopt treurt niet in stilte en bezat zich niet eenzaam aan de bar. Luid krijsend, bijna hysterisch, verwijdert een afgewezen mannetje zich van de groep. Takken sneuvelen. De één na de ander daalt af uit de boomtoppen om luidruchtig zijn ongenoegen te delen met de Chimpansees elders in het bos.
Daar, hoog in de bomen, zagen we het gebeuren. ‘Het’ moment tussen Chimpansee en Chimpansee.
Het oogde als niks meer dan een toevallige ontmoeting tussen twee collega’s die elkaar vluchtig in de gang van een saai kantoorgebouw passeren. Een korte begroeting, zeggen dat ze het druk-druk-druk hebt en dan weer haastig doorlopen. In hetzelfde tempo en met hetzelfde gebrek aan aandacht paart de Chimpansee. Dat de afgewezen mannetjes dáár zo hysterisch op reageerden. Het zal vast wel weer met iets anders te maken hebben. Met het eergevoel of met het ego….. of zo….
Een muur van vlammen
Brak van de korte nacht eindigen we vroeg in de avond op een open veldje vlakbij het water. We denken een mooi plekje gevonden te hebben om vrij te kamperen. Niet lang nadat we de tent hebben opgedraaid komt een man naar ons toe. Het open veldje blijkt een serieuze camping te zijn waar een forse prijs voor wordt gevraagd. We vinden het bedrag te hoog, willen het niet betalen en maken aanstalten om te vertrekken. “Parkeer je auto maar daar” wijst de man. “Daar sta je niet meer op de camping, maar kan ik jullie nog wel zien. Ik let er wel op dat jullie niets overkomt.” Die avond gaan we vroeg slapen. Lang duurt het niet voordat we wakker worden. “Ik hoor geknetter” zegt Emiel bezorgd. “In de verte zie ik vlammen die steeds dichterbij komen.”
Saskia wordt langzaam wakker, kijkt naar buiten, en ziet de naderende muur van vlammen.
De man die ons bewaakt ligt genoeglijk te pitten op een bankje. Emiel maakt hem wakker. We lopen met de bewaker tot aan het vuur dat zo’n honderd meter van onze auto woekert. Na een korte blik probeert hij ons gerust te stellen.
“Waarschijnlijk komt het vuur niet tot aan de camping” Hij wijst op een smal paadje van nog geen 30cm. breed. “Kijk, dit is het pad dat het vuur tegenhoudt. Hier komt het vuur niet overheen.” We vinden het een nogal belachelijk idee dat een pad, nog smaller dan een dierenspoor, een metershoog vuur tegenhoudt. Emiel loopt via het pad langs het vuur om foto’s te maken. Saskia blijft bij de bewaker staan. Dan pas valt het haar op dat hij bewapend is … met pijl en boog! “Zo kan ik jullie beschermen tegen de wilde dieren die voor het vuur wegvluchten.”
Het vuur ontwikkelt zich zoals hij het voorspeld had. Een paar meter voor het smalle paadje worden de vlammen lager. Blijkbaar is niet alleen het paadje een natuurlijke grens, maar zijn ook de struiken ernaast weggekapt. Ons vertrouwen stijgt dat het paadje de daadwerkelijke grens vormt tussen het stuk dat nu verbrandt en het stuk dat deze keer ongemoeid blijft. We keren terug naar onze tent en proberen de paar uur die de nacht nog duurt te slapen.
Queen Elisabeth nationaal park noord en zuid
Via de westzijde van Oeganda, langs de Ruwenzori vulkanen, zakken we door het grensgebied af naar het zuidelijker gelegen nationaal park Queen Elisabeth. Onderweg stoppen we bij het Rino sanctuary, een afgebakend gebied waar Neushoorns die uit verschillende delen van de Wereld in Oeganda zijn binnengevlogen acclimatiseren voordat ze als groep in het wild uitgezet worden in een aangemerkt deel van het park Murchinson Falls. (voor het hele verhaal, klik door naar: Neushoorn pikt onze slaapplaats in)
Voor het eerst passeren we de evenaar, een betonnen cirkel naast de weg markeert de plek zodat het ons niet kan ontgaan dat we vanaf dat moment het zuidelijk halfrond binnenreizen. Tsjonge… zijn we al zóver van huis?
Het is alweer laat als we bij de slagboom van het park aankomen. De man die tickets van het park verkoopt vindt dat de dag voorbij is. “Ik heb net de kassa afgesloten, kunnen jullie morgen terugkomen?”
“Vind je het goed dat we dan hier bij het hek slapen?” vragen we. ‘Tsja, dat ik ook al zowat’ zie je hem denken. “Weet je…. je kunt nu het park binnenrijden en kom morgen dan maar het ticket betalen.” De slagboom gaat omhoog, zonder entreeticket mogen we het park binnenrijden.
Het begint al te schemeren als we onze tocht door het park beginnen. Voordat het donker is willen we de camping bereiken waar we de nacht gaan doorbrengen. Dat dit er niet inzit wordt ons vrij snel duidelijk gemaakt door een groep olifanten. In een ongelooflijk traag tempo steekt de kudde de weg over die naar de camping leidt. Als de één goed en wel is overgestoken, zet de ander een voet op de weg. Door een kudde olifanten slalommen is beslist geen veilig plan. Olifanten houden er niet van om gestoord te worden. We hadden ze al eens opgeschrikt, tijdens een eerdere reis in Namibië en Botswana. De –door ons- getergde olifant begon luid te tetteren en niet lang daarna viel hij ons aan, denderde hij met wild wapperende oren op ons af. Het imposante gevaarte stopte amper een paar meter voor onze auto, waarin wij ons opeens erg klein en nietig voelden. Het was een schijnaanval, bij een echte aanval stoppen ze niet, slaan ze hun griezelig grote slagtanden dwars door de auto en mag je alle beschermengelen optrommelen om het ooit nog na te kunnen vertellen. We zouden niet de eerste zijn die dit overkomt. Sindsdien tonen we nederigheid en respect voor olifanten.
Nu kost het moeite om ons geduld te bewaren. Want wat zijn ze traag…. We spelen ongeduld, maar wat zijn ze mooi....
Het is inmiddels aardedonker als we de camping bereiken. De camping stelt niet meer voor dan een open veld in het bos. Er schijnt een toiletgebouw te zijn (niet gevonden, het was te donker) en er schijnt zelfs een koude douche te zijn (ook niet gevonden). Saskia vindt het onbehaaglijk om in het donker op zo’n plek aan te komen. Het is dan onmogelijk om te zien in welke omgeving je staat en of je rekening moet houden met binnenwandelende dieren. Voor Emiel is er geen enkele reden om bezorgd te zijn. Hij steekt rustig een kampvuur aan, gaat er ontspannen bij zitten en relativeert alle dierengeluiden die ons uit de donkere vlakte bereiken. Op het moment dat hij luchtig alle geluiden relativeert weet Saskia dat er iets staat te gebeuren. Het is een niet te regisseren wetmatigheid. Op momenten dat Emiel in een omgeving vol wilde dieren er luchtig op los relativeert zoekt Saskia dekking! Op zo’n moment loopt een olifant op ons af (nee, het is erg onlogisch als hier olifanten rondlopen blablabla…), terwijl wij rustig op een stoel zitten en van een maaltijd genieten. Of we staan oog in oog met een leeuw (nee, hier zitten geen leeuwen blablabla…), die –als Saskia even uit de auto springt voor een toiletmoment- net achter het struikje zit dat Saskia had uitgekozen als natuurtoilet.
Voor Saskia is er dan ook volop reden om uiterst alert te zijn. Ze kijkt even achterom en tikt Emiel op zijn schouder om ook even achterom te kijken. Drie dikke nijlpaarden wandelen op zo’n 20 meter afstand op hun dooie akkertje voorbij.
Opnieuw wordt het een rusteloze nacht. Nu we nijlpaarden hebben gespot bestaat er een kans op meer. Opnieuw vangt Emiel elk geluidje op en opnieuw tuurt hij uren door de nachtkijker over de vlakte. Saskia wordt een paar keer wakkergeschud om zijn ‘vangst’ te bewonderen. “Kijk eens, daar zitten Servals !” Twee erg mooie en speelse katten plunderen een vuilnisvat. Eerst waren het alleen ogen, onmiskenbaar van een rover. Tot ze uiteindelijk zelfs in het licht van de grote zaklamp te volgen zijn.
Net op het moment dat hij even slaapt, rond 6 uur ’s ochtends, loopt een leeuw voorbij…..
Overdag laten de dieren in het park zich moeilijker zien. In het noordelijke deel van het park zien we amper dieren. We rijden via de slagboom waar we ons ticket alsnog betalen (we worden gematst: mogen voor dezelfde prijs een halve dag langer in het park blijven) door een bijzonder vulkaanlandschap naar het zuidelijke deel van het park. Het deel waar de boomklimmende leeuwen wonen. Leeuwen die, nadat ze een nacht gejaagd hebben in een boom gaan liggen om de rest van de dag bijna bewegingsloos te luieren. De route die naar het zuidelijke deel leidt is een openbare weg, waarover de hulptransporten naar Kongo rijden. We passeren een aantal vrachtwagens, zware gevaartes, die bijna kruipend over de gehavende weg Kongo gaan bereiken.
Die dag bereiken wij Kongo ook! We slapen in het zuidelijke deel in het Queen Elisabeth park (Ishasha). De camping ligt aan een smalle rivier. Een omgevallen boom vormt de brug die beide landen aan elkaar verbindt. Zo dichtbij de rivier mogen we niet kamperen. Eerdere gasten werden lastig gevallen door bendes uit Kongo die de nachtelijke uren benutten om te roven.
We staan noodgedwongen op een hoger gelegen plek, met het uitzicht over de uitgestrekte Afrikaanse savanne.
De leeuwen laten zich niet zien. Kennelijk heeft een andere plek hun voorkeur gekregen om liggend de dag door te brengen. Het is overigens niet zo dat een leeuw in een willekeurige boom klimt. Nee, de leeuwenboom (heet overigens vijgenboom) is eenvoudig te herkennen. Het zijn makkelijke klimbomen met laaghangende takken die als prettig opstapje dienen voor de naar rust verlangende leeuw. Nog makkelijker is de boom te herkennen aan het zandpad, dat als een cirkel om de boom loopt. Veroorzaakt door de safari-auto’s die dagelijks een rondje om de boom rijden, in de hoop een glimp op te vangen van de pittende leeuw. Werkelijk elke leeuwenboom wordt gemarkeerd door zo’n cirkel.
We proberen ons voor te stellen hoe een leeuw in een boom gaat liggen. Op het land is ‘het gaan liggen’ een beweging waar de leeuw geen energie aan besteedt. Met een plof, alsof alle spieren opeens verslappen, valt zo’n beest op de grond om voor een aantal uren als een boomstronk bewegingsloos te blijven liggen.
Op bezoek bij de gorilla’s?
“Hoe zit het nou… ga je nou wél of níet naar de gorilla’s” vraagt Emiel voor de zoveelste keer.
Voor de zoveelste keer somt Saskia haar argumenten op, waarbij ze met haar belangrijkste argument: ‘het hoeft niet meer, het voelt niet goed’ weinig overtuiging bereikt bij Emiel.
Voor Saskia zou het bezoeken van de in het wild levende gorilla’s een hoogtepunt in Afrika zijn. Een belangrijke reden om naar Oeganda en Rwanda af te reizen. Ze heeft al een paar keer aangegeven dat het voor haar niet meer zo hoeft. Maar Emiel is er niet van overtuigd. “Ik wil niet dat je er straks spijt van hebt dat je niet gegaan bent.”
Omdat hij nog steeds niet overtuigd is vraagt hij bij de nabijgelegen lodge in Bwindi Impenetrable National Park of er de volgende dag nog ruimte is in de groep om mee te kunnen. Een half uur later komt de vrouw naar ons toe. De toeristengroepen zijn met ieder 8 personen voor een trekking vol. We kunnen niet meer mee. Maar ze heeft wel een alternatief. Het zou Afrika niet zijn als ze niet een achterdeurtje gevonden had. Ze biedt ons aan om met een onderzoeksgroep mee te gaan. Oeganda is in rap tempo bezig om het aantal te bezoeken gorillagroepen uit te breiden. Groepen die nu nog in het wild leven worden langzaam aan de aanwezigheid van mensen gewend gemaakt zodat ze na verloop van tijd geschikt zijn om dagelijks bezocht te worden door toeristen. In de tijd van dit gewenningsproces wordt op deze groepen wetenschappelijk onderzoek gedaan. “En met zo’n onderzoeksgroep mag jij mee, buitenkansje, nietwaar?” straalt Emiel. Saskia glimlacht een tikkeltje vermoeid en herhaalt het nog maar eens: “het hoeft écht niet meer.”
We zijn in Bwindi Impenetrable National Park, het park waar de gorilla’s leven in een werkelijk prachtig stukje regenwoud. De zandweg dat het gebied doorkruist gebruiken wij om langzaam naar de grens met Rwanda af te zakken. We doen er lang over om de rand van het woud te bereiken. Het is te mooi om niet stil te staan. Om te kijken naar de dichte begroeiing, te luisteren naar de geluiden, de geur van vocht en rotting te ruiken. Geen idee ook hoe het komt dat de akoestiek zo goed is. Komt het door de begroeiing? Of door de heuvels? De nattigheid ? Vogelgeluiden, die in andere bossen zo ver weg klinken, klinken hier helder en sterk, alsof de klanken versterkt zijn, en gedragen worden met de beste kwaliteit geluidsboxen.
De grens tussen het regenwoud en het akkerbouwgebied is beangstigend scherp afgetekend. Het dichtbegroeide woud verandert abrupt in akkerbouwgebied. De berg die zo groen en wollig kleurt, oogt vanaf de grens van het park als een geschoren berg. Een slecht geschoren berg wel te verstaan met her en der een stoppeltje, een boom die herinnert aan de tijd dat het regenwoud veel verder reikte. In elk geval tot aan die boom en misschien wel tot Rwanda….