Route door Jordanië
We rijden binnen via Ramtha. De grensovergang verloopt soepel. Syrië heeft ons nog een afscheidskadootje gegeven. De verplichte dieseltax ($100 per week) die we bij het binnenrijden van Syrië hebben betaald was voldoende voor één week. We zijn veel langer gebleven. Bij het uitrijden van Syrië vindt de douanier het welletjes. Met een vriendelijk gebaar mogen we het land verlaten. Over de dieseltax wordt niet gerept.
Op eenzelfde vriendelijke manier verloopt het ook aan de Jordaanse zijde. Ook hier is het weer een wirwar van loketjes. Het kost vooral tijd om alle loketjes te zoeken en het gewenste papierwerk te bemachtigen. Maar na ongeveer 2,5 uur hebben we alle stempels en papieren. Erg belangrijk, al lijkt het voor ons niet meer dan een stapeltje kassabonnetjes. We zijn gewaarschuwd voor deze grensovergang. Als je pech hebt moet je de hele auto leegruimen. Dat zien we ook gebeuren bij de andere auto’s. Wij worden bij de laatste controles door de agent naar de rij “lege auto’s” gestuurd en mogen daar ongezien verder rijden.
Hello Jordan!
De eerste plek die we bezoeken is Umm Qais, een grensplaats vlakbij de Israëlische en de Syrische grens. Het is al wat later in de middag wanneer we de opgraving van Umm Qais bereiken. Aan de man van het ticket-Office vragen we of het een bezwaar is dat we op de parkeerplaats slapen. Volgens ons een goede plek, met een mooi uitzicht over de vallei.
“Waarschijnlijk is het geen probleem, maar eerst moet je toestemming hebben van de toeristenpolitie”, antwoordt de man. We kijken elkaar verbaasd aan. Toestemming van de politie?? Volgzaam lopen we achter de man aan naar het politiebureau dat op een centrale plek ligt op het terrein van de opgraving. Onderweg vertelt hij honderduit. “Kijk, dit zijn de Ottomaanse huizen”. “Zie je die berg daar? Daar ligt Nazareth”. “En zie je die vlakte? Dat is de Golanhoogte”, een gebied dat door Israel wordt opgeëist / in gebruik is genomen, maar wiens grenzen door de aanpalende landen nooit erkend zijn. “En zie je dat meer? Dat is het meer van Galilea.” Een meer dat voorkomt in de bijbel (Tiberias). We kijken elkaar weer eens aan. Nu in volle verbazing. Op de kaart was het zichtbaar. Umm Qais is een grensplaats, vlakbij de Golanvlakte en vlakbij het meer van Galilea. Maar dat je vanaf deze plek zo’n goed overzicht hebt over het gebied, hadden we niet verwacht. Maar de man is nog niet klaar. Hij stopt en wijst naar zijn trots. “Kijk, en dit is het theater”. Hij doet verwoede pogingen om ons enthousiast te krijgen en wijst ons op bijzonderheden. Maar ons hoofd is er niet bij. Onze gedachten zijn bij de berg, de vlakte, het meer…..
We hebben amper door dat we het kantoor van de toeristenpolitie bereikt hebben. Pas bij de eerste vragen dringt het door. We worden kort verhoord. De agent wil weten wat we komen doen, hoe lang we blijven, wil onze paspoorten zien en vraagt nogmaals wat ons doel is. Het gesprek wordt overgenomen door een oudere man (met hogere rang) die soortgelijke vragen stelt. Opeens veert iedereen op, we hebben het niet door, de commandant wandelt binnen. En alwéér voeren we eenzelfde gesprek, en alwéér willen ze weten wat ons doel is, hoe lang we willen blijven, wat onze bestemming is na Umm Qais. We blijven geduldig, drinken een kopje thee met de commandant en verzinnen een smoes om het gesprek te beëindigen. “We hebben gehoord dat de zonsondergang hier fantástisch is. Dat je dat echt gezien moet hebben. De commandant kijkt naar buiten en reageert onverschillig. “Ach, de zon… die is alláng onder, maar als je nog even wilt kijken, loop dan een paar meter die kant op” Hij wijst naar rechts. Enthousiast roepen we “Thank You!!” en lopen in de aangewezen richting.
Op het trapje van het restaurant genieten we van het prachtige uitzicht. Langzaam wordt het donker, en langzaam zien we de scherpe lijn oplichten die de (opgeëiste, maar niet erkende) grens vormt tussen Israël en Jordanië. Een helder verlichte asfaltweg waarover Israëlische patrouilles elkaar snel opvolgen. Die avond zijn we niet alleen. De politieagenten cirkelen om ons heen, houden ons nauwlettend in de gaten, stellen vragen. En als we even omkijken, kijken we steeds in het gezicht van één van de agenten.
Het is ons duidelijk: hier is iets aan de hand. We begeven ons in een spannend militair gebied.
Die nacht droomt Saskia over een heldhaftige Buca, die ons tussen de neervallende bommen heen sluist naar een veilige plek.
’s Ochtends lijkt de droom waarheid te worden. We worden gewekt door het indringend geluid van laag vliegende helikopters. We steken ons hoofd uit de daktent en zien van dichtbij de zwaar bewapende helikopters die over het gebied –en over ons- cirkelen. “Pak het fototoestel” roept
Emiel terwijl we snel uit onze tent naar beneden klimmen. Binnen een paar seconden staat Emiel de helikopters te fotograferen. Saskia kijkt even om haar heen en kijkt recht in de lens van de bewakingscamera van de politieagenten.
Foute boel! Gisteren al stiekem foto’s gemaakt van het grensgebied. Vandaag van de militaire helikopters. Natuurlijk weten we dat het verboden is om militaire voertuigen en grensgebieden te fotograferen. Zal het beleefde gesprekje met de commandant zich vandaag in dezelfde beleefde vorm herhalen? Hoe kletsen we ons hier –in hémelsnaam- uit.
Met een boog lopen we, onder een donkere wolk van zorgen, om de politiepost heen naar de opgravingsite. Op de site aangekomen treffen we één en al vrolijkheid aan. Een groep militaire vliegers heeft een uitje. Ze hadden toeristische rondjes gecirkeld over het gebied en nu maken ze een wandeling. Het uitgelaten gezelschap maakt de ene na de andere groepsfoto.
De vrolijkheid werkt aanstekelijk op de agenten. Er is er niet één die ons nog niet kent en ieder reageert spontaan als ze ons zien. Graag willen ze kwijt dat het vandaag, vanwege dit bezoek, zo’n bijzondere dag is. We komen er alleen niet achter wat zo bijzonder is aan deze, in uniform verpakte mannen. Geen woord wordt gerept over onze foto-actie.
Aan het einde van de dag vragen ze of we tevreden zijn met de plek waar we slapen. Als we willen mogen we de auto best een stukje verplaatsen. Van de achterkant van het bureau –tussen de bomen-, naar de voorkant van het bureau, de kant met uitzicht over de berg, de vlakte en het meer….
Na onze verhuizing nodigen ze ons uit voor een kopje thee. Ze willen Buca met haar daktent bewonderen en hebben de grootste lol om de “hotel Buca”stikker achterop met de 5 glimmende gouden sterren. “Five star hotel? I think it is a twenty star hotel” lacht de agent.
|
en het eten was nog lekker ook. |
Even later eten we samen met de agenten hun zelf bereide maaltijd. Ze zijn nieuwsgierig naar Nederland, willen graag hun Engels oefenen, vertellen vol enthousiasme over de dingen die we beslist moeten doen in hun land. En… we krijgen de tip om onze slaapplaats in het vervolg bij een toeristenpolitiepost te kiezen. “Only for your safety” stelt de agent gerust. Een advies dat later tijdens onze reis nog goed van pas komt.
We raken onze bezorgdheid kwijt door de gezellige agenten. Met deze ervaring in onze broekzak durven we weer meer. De eerste nacht hebben we geïntrigeerd naar de grens met Israel (en de Golanvlakte) gekeken. Op de kaart hebben we gezien dat het mogelijk is om door de vruchtbare Jordaanoever een mooie tocht naar onze zuidelijker gelegen bestemming Jerash te maken. Een route die op kleine stukken vlak langs de grens met Israel loopt.
Na zoveel zand zijn we weer toe aan groen, planten, bomen, water, vogels. De route is mooi, maar als je graag snel reist niet aan te raden. Op de stukken waar Buca tegen de landsgrenzen schuurt staat om de 200 meter een checkpoint die bemand worden door nauwlettende, maar ook verveelde militairen. Buca is een aardige afleiding voor deze mannen en met veel aandacht wordt de inhoud van de auto meerdere keren gecontroleerd. Elke keer overigens in goede sfeer. De brutaalste neemt het initiatief en stelt, tot grote hilariteit van de andere mannen, vragen over de spullen die we bij ons hebben. In Capadocië (Turkije) hebben we van Betty en Gerard geleerd hoe je met deze mannen om moet gaan. Geduldig, streng en vriendelijk. Willen ze iets zien? Dan krijgen ze álles te zien. Betty vertelde dat zij als vrouw (mannen voelen zich ongemakkelijker naast een optredende westerse vrouw dan naast een westerse man) bij de militair gaat staan en dat zij hem door de spullen leidt, terwijl ze er hele leuterverhalen bij vertelt in het Nederlands.
Deze militair wil graag de keukenbox bekijken. Hij krijgt van Saskia de keukenbox te zien. “Kijk, dit zijn onze borden, die gebruiken we voor het ontbijt, en soms ook voor het avondeten. Maar als we pasta eten, of bijvoorbeeld soep, dan gebruiken we deze kommetjes. Vinden we makkelijker. En kijk, dit is ons mesje, dat gebruiken we voor het snijden van fruit en groenten. Erg gemakkelijk. En dit is onze bakolie, wij gebruiken meestal olijfolie, ruik maar. En deze pannen gebruiken we voor het koken. Kijk, we hebben drie maten. Die kleinste gebruiken we bijna nooit.” En zo keuvelen we een tijdje door, totdat het de mannen verveelt en ze weer verlangen naar rustigere tijden. De controles verlopen soepel, ze zijn alleen erg tijdrovend.
Het is gelukkig maar een kort stuk dat de weg pal naast de grens loopt. Na ruim een kilometer maakt de weg een bocht en draait het langzaam weg van de grenslijn. Het aantal Checkpoints daalt drastisch.
Ondanks (of mede door) de controles vinden we de route indrukwekkend. Aan beide zijdes zie je spiedende mannen die de bewegingen nauwlettend in de gaten houden. Onklaar gemaakte bruggen, abrupt eindigende wegen verraden dat het gebied ooit één was. Een gebied waar nog gewoon mensen wonen, waar groentes verbouwd worden, gehandeld wordt, waar zwaaiende kinderen je lachend verwelkomen.
Langzaam neemt de weg steeds meer afstand van de grens en wordt het een weg als zoveel andere wegen. Een doorgangsroute naar ons volgende doel: Jerash.
De Romeinse ruines bij Jerash behoren tot de top 3 van de te bezoeken plekken van Jordanië. Petra staat met haar prachtige rotsstad met stip op 1. Daarna volgt deze stad en de woestijn Wadi Rum.
Op de overvolle parkeerplaats herinneren we ons het advies van de toeristenpolitie: slaap in de buurt van een politiepost. Bij de toeristenpolitie melden we ons en vragen waar we onze auto het beste kunnen parkeren om te overnachten. We verwachten een verbaasde blik, maar de man reageert alsof het de normaalste zaak van de wereld is. “Rij een stukje terug, weet je waar de VIP-ingang is? Rij daar naar toe. Achter de hekken kun je de auto parkeren.”
Dat laten we ons geen tweede keer zeggen. We duwen de neus van Buca tegen Vip-poort, die onmiddellijk geopend wordt zodra de agent ons gespot heeft. Hij wijst ons het toiletgebouw en vertelt dat ze die gedurende de nacht voor ons geopend houden. We slapen binnen de hekken van de toplocatie van Jordanië. Ruim na sluitingstijd wandelen we door de uitgestorven ruines van de Romeinse stad naar onze auto.
In meerdere opzichten blijkt het een topplek te zijn. We checken even of we gebruik kunnen maken van een onbeveiligd netwerk om te kunnen internetten. En het lukt! Die avond werken we een deel van onze site bij en plaatsen we ons verhaal van Syrië op de site.
Vanuit Jerash rijden we (deze keer over een verharde weg) de woestijn in.
De vroegere handelsroutes hebben her en der in de woestijn hun herinnering achtergelaten. De grote nederzettingen die aan de handelsroutes lagen zijn verdwenen. De meer solide bouwwerken, de woestijnkastelen, liggen nog vrij ongehavend in de open vlaktes. Ze noemen het kastelen, maar elk bouwwerk had z’n eigen functie. Het eerste bouwwerk dat we zien heeft gediend als “luchtig huisje”, een soort badhuis, waar de rijkere mannen konden baden in aanwezigheid van aardige dames. Bij het tweede kasteel, een soort herberg, komen we na sluitingstijd aan.
We lopen nog een rondje om het kasteel en zien een man op ons aflopen. “Willen jullie het kasteel bezoeken?” Wat een vraag, dat antwoord kan hij toch raden? “Ja” antwoorden we, “maar dat doen we morgen, we blijven hier slapen”. “Blijven jullie hier slapen? Wat leuk! Hier heb je de sleutel van het kasteel. Maak je het niet te laat? Kom zo nog even een kopje thee drinken in de Bedoeïenentent.”
Met de sleutel in de hand lopen we naar het kasteel en als een echte kasteelheer opent Emiel de poorten. Entree! In vroegere tijden was dit beslist een toplocatie. Het gebouw is naar binnengericht. Het daglicht komt binnen via de grote binnenplaats. In de buitenmuur zijn amper openingen te bekennen. Mooie kamers met plafonds gebouwd in (in die tijd al!) kruisbogen.
We maken het niet te laat en zoeken de keykeeper op in de Bedoeïenentent. We drinken nog een kopje thee, worden door de bedoeïen uitgenodigd om in zijn tent te slapen. Na het kopje thee stapt het gezelschap op. “Tot morgen!”
We worden alleen achtergelaten in de bedoeïenentent die mudjevol staat met “troepjes”souvenirs, een volle koelkast met frisdrank, een paar prachtige fossielen, waarvan er één vanwege zijn lengte (iets langer dan een meter) gebruikt wordt als tafeltje.
De woestijn, de bedoeïenentent, het kasteel is voor een nachtje van ons. Die avond bekijken we voor de eerste keer een film. De kleine beamer projecteert de film op de muur van de politiepost, en wij… wij hebben in de koude woestijnnacht een warm plekje gevonden onder de slaapzak in de auto. Colaatje, zakje chips, ons woestijnfeestje is compleet!
De volgende ochtend zijn we nog even alleen als de keykeeper en de bedoeïen terug zijn (beiden verkleden zich om tot Arabier en bedoeïen voordat ze aan het werk gaan). Daarna stroomt het parkeerterrein vol met bussen, taxi’s, huurauto’s. Met de keykeeper bespreken we ons plan om de woestijn te doorkruisen naar het volgende kasteel. Kent hij de route? Is het te doen? We vragen eerst een paar meningen voordat we de woestijn intrekken. Hij denkt dat het te doen is. Wijst ons het eerste deel van de route en geeft aan dat we geen rekening hoeven te houden met onberijdbare stukken (In Syrië moesten we rekening houden met een paar steile afgronden waardoor we een grote lus door de woestijn moesten maken). En weer doorkruisen we een woestijn. De toeristenpolitie in Umm Qais had ons afgeraden om deze woestijn in te trekken. Te saai! Niets dan stenen, niet de moeite waard.
De woestijn is leeg, kaal, stenig. In dat opzicht had de toeristenpolitie geen woord verkeerd gezegd. Maar voor ons om die reden erg de moeite waard. De route is niet moeilijk te bereizen. Weinig lastige passages. Het lastigste is om te navigeren. De koers naar de bewoonde wereld is niet lastig. Hou westwaarts en je botst tegen het asfalt. Emiel maakt een globaal waypoint in de GPS en al rijdend proberen we de meest logische koers naar het kasteel te bepalen.
Onderweg zien we een steengroeve. We stoppen en praten even met de mannen die in deze groeve werken. Ze lijken onze belangstelling leuk te vinden, want uitgebreid leiden ze ons rond op hun werkplek. Een grote steen wordt uitgezocht die ze in stukken hakken.
Op slippers (dit is zo’n omstandigheid waar we mensen niet graag op slippers zien) klimt één van de mannen op de steen, krijgt een grote boor aangereikt en boort onder een oorverdovend lawaai een gat in de steen. Een andere man pakt een splijtbeitel en een hamer en begint er hard op te slaan. Het lukt: De grote steen is doormidden gekliefd. Zo wordt het leven van deze mannen gevuld. Afgelegen in de woestijn, bivakkerend onder spartaanse omstandigheden in een afgedankte open aanhangwagen, werk verrichten dat slopend is: hete zon, stoffig, veel zon, grote machines die onbeveiligd zijn.
Saskia wordt nog uitgedaagd om een steen met een gigantisch grote boor te bewerken. Tot groot vermaak van de mannen aanvaardt zij de uitdaging en daar staat ze dan. Op slippers (!), op een grote steen, met een boor die niet te tillen is.
We drinken nog een kopje thee met de mannen en vragen hoe de weg verder gaat. Onze koers lijkt nog goed te zijn. De richting die we bedacht hadden klopt. Rustig rijden we verder. De woestijn stelt veel vragen. De track wordt geregeld gekruist, gesplitst en plaatst ons telkens voor een nieuwe keuze.
Na een aantal uren doemt het kasteel op. Restanten die de moeite waard zijn, maar hun glans krijgen door de weg die we er voor afgelegd hebben.
We twijfelen nog even of we bij het kasteel blijven slapen. Maar het is nog licht. We kiezen ervoor om door te rijden en verderop in de woestijn ons tentje op te draaien. Zover komt het niet. We rijden nog even verder en botsen dan tegen het asfalt op. Stond niet op de kaart maar, terug in de bewoonde wereld. Onze volgende bestemming is de dode zee. De afstand is te groot om deze afstand met het laatste licht te overbruggen. We rijden in het donker nog een uurtje door en stoppen bij Umm ar Rassas.
Natuurlijk melden we ons weer bij de toeristenpolitie. We worden opnieuw ondervraagd met de vragen die bij een toeristenpolitiepost inmiddels tot een standaard zijn gaan horen. De agent heeft paspoorten nodig (de kopietjes werken fantastisch) en wil onze belangrijke gegevens opschrijven. Saskia leest onze namen voor, plaats van afgifte van het paspoort, paspoortnummer, bedenkt dat de agent ook onze geboortedatums wil hebben. De man kijkt verbaasd, maar schrijft uit beleefdheid ook deze belangrijkheid op. Hij vertelt ons dat we die nacht bewaakt worden, dat een agent ons escorteert als we de auto verlaten. Een agent wordt in een jas gehesen en wordt de koude nacht ingestuurd om onze auto geen minuut uit het oog te verliezen. ’s Nachts klimt Saskia nog uit de tent voor toiletbezoek. De agent loopt met haar mee en begeleidt haar weer terug. We voelen ons opgelaten door zoveel zorg.
Umm ar Rasas is bijzonder. We kwamen er eigenlijk alleen bij uit als tussenstop omdat de Dode Zee te ver weg was. Onder een stalen plafond liggen prachtige mozaïeken uit de 8e eeuw.
We lopen nog rond en raken aan de praat met een man die in de weer is met de mozaïeken. Hij laat ons een mozaïekvloer zien die normaal gesproken bedekt is door zand en plastic. De mozaïeken zijn te kwetsbaar om blootsgesteld te blijven aan de buitenlucht. De vloer die hij laat zien is korte tijd zichtbaar geweest. Recent blootgelegd en na vandaag weer voor lange tijd bedekt.
Die dag proberen we de Dode Zee te bereiken.
Wat ook nu niet lukt omdat de reis opnieuw met ons aan de haal gaat. Als picknickplek wilden we de hotsprings bezoeken. Onvindbaar voor ons. Alle borden zijn in het Arabisch. Normaal gesproken lukt het ons om, met wat richtingsgevoel en logisch denken, op de plaats van bestemming aan te komen. Maar deze bestemming was onvindbaar. Twee liftende mannen brengen ons naar de hotspring. Een lange route door een afgelegen gebied. Wat een hotspring is? Een warmwaterbron die, in dit geval, een kom vult waarin je met een paar man heerlijk kunt baden. Na ons bezoek aan de hotspring laten ze ons de omgeving zien. We worden naar afgelegen plekken gebracht waar mooie rotssculpturen zichtbaar zijn. We blijven even staan bij een rots die veel weg heeft van een beestenkop. Voor het eerst zien we hoe vervuilend de landbouw hier is. Op veel plekken in de wereld is zwerfvuil een normaal beeld. Relativerend zeggen we dat de afvalzakjes in deze landen geteeld worden. Hele
velden liggen bezaaid met die (meestal zwarte) plastic zakken.
Onderweg komen we ook veel locals tegen die geen draad van ons snappen. Wij verzamelen vuil in een zakje en nemen het mee naar een plek waar we het in een afvalbak doen. Soms best lastig, omdat afvalbakken in veel omgevingen niet gebruikelijk zijn. Ze wijzen dan naar de omgeving en zeggen: “gooi het daarheen, gooi dan”. Maar dat kunnen we niet. Het afvalprobleem dat wij ervaren bestaat hier niet. Laat het maar vallen waar het afval ontstaat. Zo simpel is het. We hebben dus hier een probleem dat hier niet bestaat.
Het is al donker als we de mannen bij hun huis afzetten, slapen naast het kasteel van Kerak en rijden de volgende dag verder naar de Dode Zee waar we het niet kunnen laten om even te drijven op het zoute water.
Via een prachtige wadi Araba waar we overlangs doorheen rijden komen we toevallig bij een bedoeïenenfamilie terecht die ons vraagt om thee te drinken en bij hun te overnachten. De familie woont samen met een paar kippen, schapen en kamelen afgelegen, tussen de bergen in het zand. De moderne bedoeïenen hebben het slim aangepakt Bij hun tent staat grote vaten, die met water gevuld worden door grote tankwagens. Dit voorkomt dat ze overdag lange tochten met hun vee moeten lopen om ze van drinkwater te voorzien. We drinken thee met ze en turen een donkere tent in. Het duurt even voordat onze ogen gewend raken aan de duisternis. Na een paar minuten doemen nieuwe gezichten op. Hoe langer we zitten, hoe groter de familie wordt. Het houtvuur kleurt hun prachtige gezichten en veroorzaakt bij de ouderen schaduw in de diepe groeven in hun –door de zon gelooide- huid. Door het taalprobleem kunnen we amper met ze praten en houden elkaar bezig met het laten zien van dingen. Zij laten 3 foto’s zien van hun kleinkind en van hun dochter. Wij laten foto’s zien van onze familie. Het is mooi om te zien hoe foto’s bekeken worden. Bij elke foto verzinnen ze een eigen verhaal. In hun eigen taal brabbelen ze er op los. En bij elk gezicht willen ze weten wie het is. Inmiddels hebben we opgegeven om uit te leggen wat schoonzus en schoonbroer is. Ook maken we geen onderscheid meer tussen de broer van Saskia en de broer van Emiel. Iedereen is broer en iedereen is zus.
De familie reageert tevreden op onze antwoorden.
We gaan (te) vroeg naar bed en vallen bij de onophoudelijke stroom woorden die de familie met elkaar uitwisselt, en het geluid van een balkend ezeltje in slaap. Als we wakker worden is de woordenstroom nog niet opgedroogd. Het is donker en we weten eigenlijk niet of het nog steeds avond is, of dat de nieuwe dag begonnen is. De haan geeft het verlossende antwoord. We kijken naar buiten en kijken recht in het gezicht van een nieuwsgierige kameel.
De bedoeïen maakt een tekening in het zand en legt uit hoe we onze weg richting Petra kunnen vervolgen. Na wat kilometers rivierbedding (=Wadi) komen we op een smal weggetje en rijden door de bergen naar de rotsstad Petra. Hoe dichter we Petra naderen en op een grotere weg komen, hoe duidelijker het wordt dat we op weg zijn naar de toplocatie van Jordanië. De weg vult zich met grote bussen, kleine busjes, taxi’s, huurauto’s.
Petra is bekend om haar rotstad. Gebouwd in de 2e eeuw voor Christus door de Nabateërs. Een rijk volk dat veel geld verdiend heeft met de handel en deze stad bouwde om te imponeren en om rijkdom te showen. Wat ze hebben gedaan is gruwelijk mooi en knap. Ruwe rotsgebergten hebben ze bewerkt. Begaafde ambachtslieden hebben tempels uit de rotsen getoverd die er uit zien alsof het een vanzelfsprekendheid is, en het gebied er nooit anders heeft kunnen uitzien.
Een stad die lang verborgen kon blijven omdat het onzichtbaar is voor de buitenwereld. Via een lange kloof (de Siq) kom je bij kom je bij de stad uit. Een kloof die natuurlijk ontstaan is. Onbewerkt, maar zo mooi door de vormen en kleuren. Een wandeling door deze kloof is al een ervaring op zich. Maar in Petra is dat slechts een bescheiden begin. Aan het einde van de kloof wacht de Treasury. Veel toeristen sluiten tijdens de laatste meters die ze door de kloof lopen hun ogen, of kijken naar beneden, zodat ze de treasury niet langzaam zien opdoemen, maar pas zien zoals je het op zoveel foto’s ziet. Het beeld waarbij de treasury nog niet volledig zichtbaar is, dat gedeeltelijk weggevaagd wordt door de ronde vormen van het laatste deel van de kloof. Een spannend beeld. Petra is ook in deze tijd wat de Nabateërs in hun tijd beoogd hadden. Het was beoogd om te imponeren. En ook na zoveel eeuwen raak je nog steeds geïmponeerd. Zwaar onder de indruk van het noeste werk dat de ambachtslieden destijds hebben verricht om uit de rotswanden tempels, graven, woonhuizen te toveren. Zwaar onder de indruk van de natuur die rotswanden heeft gecreëerd die zo afwisselend zijn. Een mooi pallet van kleuren loopt door de rotswand. Mooie lijnen, strepen eigenlijk, die prachtig in elkaar overlopen.
Onze eerste herinnering aan Petra is bijzonder. We liepen er rond met onze vrienden Frank en Martine en met hun zus Caroline. We hadden ervoor gekozen om laat in de middag de stad te bezoeken. De toeristenpiek was voorbij en redelijk rustig konden we rondlopen. We hadden elkaar weinig te vertellen. Frank en Martine kropen overal in en op en konden hun tempo amper bedwingen omdat elke hoek, elke meter weer iets nieuws bracht. En Caroline liep bijna verdwaasd van de ene wand naar de andere wand. Het enige dat zij nog kon uitbrengen was “wat is dit mooi, wat is dít mooi, wat is DIT mooi”. De zonsondergang hebben we boven op de rots (bij de offerplaats) gezien. Uitkijkend op de bewerkte rotsen die bespeeld werden door de zakkende zon.
Het was stikdonker toen we de kloof bereikten en op de tast zijn we naar buiten gelopen om er een paar uur later, vlak na de zonsopkomst weer doorheen te lopen om de delen van de stad te bezoeken die we nog niet gezien hadden. Voor de toeristenstroom uit liepen we door de stad, en beklommen we andere rots, waar een eenvoudige variant (maar niet minder mooi) van de treasury is uitgehakt. Eenmaal teruggeklommen van de rots werden we opgeslokt door de toeristenstroom. Weg magie.
Op het pleintje voor het visitorscentrum herinneren we onze eerste tocht door de rotsstad. We eten een broodje en bekijken de mensenmassa. We willen nu ook Klein Petra, een 10tal km verderop bezoeken en maken door het rotsgebied een lange wandeling. En we bezoeken de paardenkliniek van Brooke.
Niet ver van Petra ligt de derde topplek van Jordanië: de woestijn Wadi Rum.
Buca had al weer teveel asfalt onder haar wielen gehad. Het werd weer de hoogste tijd voor het werk waarvoor ze in de wieg gelegd is.
Wadi Rum is een klein gedeelte van een grote woestijn die ligt tussen Petra (ten zuiden van de Dode Zee en Aqaba (ten noorden van de Rode Zee). Wadi Rum is het gedeelte dat door de bedoeïenen uit het dorpje Rum wordt geëxploiteerd, 4x4 off road paradijs. Ze pakken het knap aan. Grote toeristenstromen (ook dit is een plek die dagelijks door veel bussen bezocht worden) bieden zij een bijzondere woestijnervaring.
Wij kiezen er niet voor om bij Rum de woestijn in te trekken om daar onze ronde te maken. We starten hoger en willen het hele gebied doorkruisen tot aan Aqaba. Tot nu toe hebben we tochten gemaakt waarbij we één, maximaal twee dagen in de woestijn waren. Nu wilden we graag een langere tocht maken en minimaal twee nachten in de woestijn blijven.
Bij een plaatsje pakweg 15km oostelijk van Desi rijden we de woestijn in. Nou ja.. Rijden… Amper het asfalt verlaten rijden we ons vast. Buca toch!
De fout ligt niet bij Buca, maar bij onze eigen laksigheid. We hadden nog niet de moeite genomen om uit te stappen om de bandenspanning omlaag te brengen. Met een lagere bandenspanning rijden we moeiteloos weg. In tegenstelling tot onze eerdere woestijn-bezoekjes beschikken we deze keer wel over felbegeerde waypoints. Het klinkt misschien vreemd, maar met een paar “vaste” oriëntatiepunten rijdt het een stuk rustiger in de woestijn. Aanwijzingen zijn minder op kompas en op gevoel, maar op waypoint. Zo’n ongekend gemak!
De toeristenpolitie had gelijk: de andere woestijn is een lege vlakte. Wadi Rum, en de omliggende woestijn is afwisselend. Daar waar de eerdere woestijn in Jordanië gevuld wordt met kaalheid en leegte, wordt deze woestijn opgevuld met bergen, rotsen, bultjes, zandduinen en kleuren. Ditmaal geen steen, maar zand. In Wadi Rum het aarderood gekleurde zand, in de omliggende woestijnen het geelgekleurde zand. Mooie overgangen, waarbij het geel langzaam overloopt naar het rode zand. Rotsen die dan weer rood, dan weer geel of bruin gekleurd zijn. Zonsondergangen die de vlaktes dieprood kleuren. De invallende duisternis, die in het jaargetijde dat wij er zijn een aantal uren gitzwart is, opgelicht door de heldere sterrenhemel. Een duisternis die voorbij is zodra de maan opkomt. Een maan die zoveel licht geeft je dat midden in de nacht naar je eigen schaduw kunt kijken.
We doorkruisen de woestijn, bezoeken de woestijn Wadi Rum en zien daar de ondernemende bedoeïenen in de weer. Tegen de rotsen hebben ze hun tenten gebouwd die overdag als lunchplek gebruikt worden en waar ’s nachts als overnachtingsplek voor de gasten die een nacht willen doorbrengen in de woestijn.
Het is lastig om ’s avonds een geschikte slaapplaats te kiezen. Dáár, want daar is het mooi, nee daar, of daar, of misschien toch daar. Elke plek is mooi. Door de veelheid van mogelijkheden is het lastig om onze keuze te maken.
Onderweg vragen we bij een bedoeïen (of ondernemer) of hij de route naar Aqaba kent. “Dat moet je niet doen zonder gids, onmogelijk, zelfs wij verdwalen er.” De man nodigt ons uit om te blijven slapen en om te lunchen. Vanavond heeft hij maar twee gasten, bekenden van hem. Twee mannen uit Saudi Arabië, die met hun cadilac (!) de woestijn in zijn gereden (zijn tent, dichtbij Rum, is dus bereikbaar over harde zandwegen). Lachend wijst hij op de bestofte Cadilac die tegen de rotswand geparkeerd staat.
Opnieuw de weg vragen levert weinig nieuws op. Steeds worden we gewaarschuwd. Het is te moeilijk, te lastig, te gevaarlijk omdat alle bergen op elkaar lijken en je makkelijk kunt verdwalen. Met de GPS en een paar waypoints durven we het toch aan en vervolgen onze tocht naar Aqaba. Een spoor is redelijk makkelijk te vinden. Onderweg overnachten we nogmaals in de woestijn. Door de mooie zanderige woestijn vinden we onze weg. Te plotseling komen we weer aan bij het asfalt. Elke keer overvalt dit moment ons. Het is een tegenstrijdigheid die vreemd is. Eigenlijk verlangen we naar het moment waarop we een vast punt bereiken, maar zodra dat punt in beeld is balen we en wilden we dat dit moment nog uitgesteld was.
In Aqaba vinden we een mooi plekje aan de Rode Zee. Eerlijk is eerlijk: we kiezen voor gemak en komen op hetzelfde plekje uit waar we tijdens ons eerste bezoek hebben overnacht. Op het parkeerterrein slapen we op onze auto, overdag kunnen we van de voorzieningen van het hotel maken. Een lekker zwembad, een bar, draadloos internet. Onze eerste betaalde slaapplaats in Jordanië. Een heerlijk plekje om te luieren en na te genieten van het moois en bijzonders dat we in dit land opnieuw mochten ervaren.
In Aqaba maken we een nieuw reisplan.
We reizen via Egypte naar Sudan. De route Saudi Arabië valt af omdat het veel tijd vergt om het Visum aan te vragen en de haalbaarheid twijfelachtig is (behalve het 3daags transitvisum). Het doorkruisen van Israël om daarna overland Egypte te bereiken valt helaas af omdat we teveel gedoe verwachten en risico is (ook met ons tweede paspoort) bij de visumaanvraag voor Sudan. Een belangrijk visum, omdat de doorgang door Sudan bepalend wordt of we ons verdere reisplan kunnen uitvoeren. In Egypte bezoeken we het noordelijke gedeelte en slaan vooral de stad Caïro niet over. In deze stad wacht een bijzondere ontmoeting. Een reden om even een uitzondering te maken en de drukte op te zoeken.