Het is zondagochtend wanneer we Mwanza naderen. Niet ver daar vandaan woont de uit Vorstenbosch afkomstige pater Jan Somers. Een paar maanden voor ons vertrek hebben we hem al gesproken toen hij voor een paar weken in Nederland was voor zijn 4-jaarlijkse verlof. We ontmoetten hem in zijn ouderlijk huis, een boerderij die nu door zijn broers gerund wordt. De ontmoeting was hartelijk. “Karibu!” begroet de pater ons in het Swahili, de taal die in Tanzania gesproken wordt. “Onthoudt dit woord goed, want het is een belangrijk woord voor de Tanzanianen. Het betekent ‘welkom’. Je zult dit woord nog vaak horen als je door Tanzania reist.
We staan voor een dilemma: mag je een pater op zondag storen? En als je hem stoort, op welk tijdstip bel je dan?’ We wagen ons aan een voorzichtig telefoontje. “Oh, maar dan lukt het jullie om Bukumbi vandaag nog te bereiken” reageert hij enthousiast. Onze vraag of het uitkomt wordt volledig genegeerd hij. “Probeer de laatste ferry om 5 uur te halen, dan kunnen jullie samen met ons eten.”
Vijf uur vanmiddag, en nu is het nog geen tien uur in de ochtend. Dus hebben we 7 uur de tijd voor nog geen 290 kilometer. “Oké, wij zullen er zijn!”
Het wordt een spannende tocht. De wegen zijn slechter dan dat we verwacht hadden en halverwege worden we overvallen door noodweer. Het lukt ons om net op tijd de boot te halen en rijden precies op het afgesproken tijdstip de missiepost binnen. Voor Pater Jan is het vanzelfsprekend dat we er zijn. Midden op het terrein staat een grote mangoboom. We vragen aan de pater of hij het goed vindt dat we de auto onder die boom parkeren en er onze tent opdraaien. “Daar komt niets van in!” reageert hij resoluut. “Nu jullie hier mijn gast zijn, slapen jullie niet in een tent, maar in een bed. Onze gastenkamer is vandaag voor jullie gereed gemaakt. Volg mij maar, dan laat ik jullie zien waar jullie de komende dagen zullen verblijven.”
Een kwartier later zitten we aan de grote keukentafel en maken we kennis met de collega’s en huisgenoten van pater Jan (69 jaar). Met de Vlaamse pater Pol (75 jaar), de uit Nederland afkomstige naamgenoot pater Jan (73 jaar) -daarom heet onze pater Jan in Tanzania pater John- en de uit Siera Leone afkomstige stagiair Michael (32 jaar). Omdat het een internationale missiepost is, is de voertaal aan tafel Engels.
We merken gelijk wat pater Jan bedoelde, toen hij ons een paar maanden geleden vertelde dat ‘eten’ het belangrijkste onderdeel vormt van zijn werk. “Tijdens het eten komen de verhalen los, vertellen mensen waar ze mee bezig zijn en wat hun zorgen zijn.” Voor zijn werk op de missiepost bezoekt pater Jan bijna dagelijks een aantal dorpen om er een mis te verzorgen. Tussendoor gaat hij niet terug naar de missiepost, maar blijft hij bij de mensen en eet met ze. “Dit zijn voor mij de meest waardevolle momenten van mijn werk omdat dat de momenten zijn waarop het contact met de mensen ‘echt’ is.”
Ook aan de keukentafel in de sober ingerichte gemeenschappelijke leefruimte van de paters stokt het gesprek niet één keer. De paters zijn oprecht geïnteresseerd in de ervaringen die we opgedaan hebben en stellen ons gericht vragen over de verschillende landen die we bezochten.
Na het eten pakt pater Pol zijn kaart van Afrika die hij gedurende de tijd dat hij als missiepater werkt bij zich draagt. Een kaart waarop de oude Afrikaanse landsgrenzen nog afgetekend zijn.
Niet één van de paters heeft lange tijd op eenzelfde missiepost gewerkt. “Het is goed om zo nu en dan van plek te veranderen” verklaart pater Jan deze vanzelfsprekendheid. Op de kaart wijzen ze de plekken aan waar ze gewoond en gewerkt hebben. We horen mooie verhalen over tijden die ver voor het heden liggen.
“Morgen heb ik toevallig geen afspraken. Als jullie willen leidt ik jullie rond op het terrein van de missie.” zegt pater Jan ter afsluiting van de dag.
De volgende ochtend worden we gewekt door het gezang uit de naast gelegen kerk. Zeker 300 meisjes van de nonnenschool zingen samen met nog zo’n 100 andere kinderen en volwassenen uit het dorp liederen tijdens de ochtendmis die elke ochtend om 7 uur plaatsvindt.
Na de mis ontbijten we samen met de paters.
Pater Jan leidt ons eerst naar de wortels van deze missiepost: de Memorial kapel die een jaar geleden ter ere van het 125 jarige bestaan van de missie gebouwd is. Lokale kunstenaars hebben in deze kapel de Europese missionarissen die de missiepost hebben gesticht én de Afrikaanse koning die toen toestond dat de parochie hier gevestigd werd, afgebeeld. “Straks laat ik jullie de begraafplaats zien waar deze missionarissen begraven liggen. De meesten stierven jong, meestal aan malaria.”
Pater Jan vertelt ons bij het verlaten van de kapel dat hij het belangrijk vindt dat de lokale kunstenaars hun eigen stijl ontwikkelen waarin de Afrikaanse cultuur terugkomt. “Als je het aan de Afrikanen hier overlaat, dan maken ze elke beeld spierwit.
De kleur wit wordt verheerlijkt. Het is erg moeilijk om ze beelden te laten maken die dichter bij hen zelf staan. “In de kerk staat nu een Mariabeeld waar we erg blij mee zijn. Maria draagt haar kind Jezus niet op haar arm maar op haar rug, zoals alle Afrikaanse vrouwen doen.”
Even later wandelen we de klaslokalen van de lagere school binnen. Elk lokaal biedt ruimte aan minimaal 60 kinderen. De Kinderen zitten dicht naast elkaar op kleine houten schoolbanken en begroeten ons in koor. “Hello mister, how are you?”.
Niet veel later volgt de meisjesschool waar honderden meisjes in blauwe schooluniformen rondrennen. “Zien ze er niet prachtig uit in hun uniformen?” vraagt de zuster ons als we over het terrein lopen. Op dit terrein is flink gebouwd, dankzij de steun die Pater Jan uit Vorstenbosch en omgeving krijgt.
“Vroeger waren deze scholen missiescholen. Op een bepaald moment vond de overheid dat niet meer goed en moesten het overheidsscholen worden. Nu vragen ze ons of we de scholen weer terug willen nemen. Het ontbreekt ze aan geld om het goed te kunnen doen.”
Over de stoffige weg lopen we naar het ziekenhuis. In de huizen die we passeren horen we de naaimachines ratelen. We herkennen direct de oude Singers die we een half jaar eerder in de stal van het ouderlijk huis van pater Jan zagen staan. “In Nederland worden deze machines niet meer gebruikt, maar hier is het een manier om geld te verdienen. Een paar mensen in het dorp beschikken over een elektrische naaimachine. Voor de meeste mensen is dat geen vooruitgang, omdat de stroom zo vaak uitvalt dat je er eigenlijk niet op kunt vertrouwen.”
Van deze vaardigheid kunnen we direct gebruik maken. Maanden intensief leven in een auto eist zijn tol. Enkele kleren worden hier mooi en vakkundig voor ons hersteld.
In het ziekenhuis vertelt pater Jan dat tegenwoordig vrijwel alle ingrepen mogelijk zijn in dit ziekenhuis. Eén van de artsen die tijdelijk werkzaam was in dit ziekenhuis heeft zoveel geld bij elkaar verzameld dat het ziekenhuis in een aantal jaren fors gegroeid is. Alleen voor erg gecompliceerde zaken moet een verder gelegen ziekenhuis bezocht worden. Maar de realiteit is dat de meeste klachten blijven onbehandeld. Het kleine beetje geld dat gevraagd wordt is voor de meeste mensen al onbetaalbaar.
Waarschijnlijk werkt in dit ziekenhuis slechts één medewerker die zichzelf arts mag noemen. De overige medewerkers zijn in het ziekenhuis opgeleid en mogen op een specifiek vlak vrij zelfstandig werken.
Een aantal weken later ontmoeten we een Nederlandse co-assistente die in een buurtziekenhuis stage liep. Zij behoorde tot de best opgeleide personen die in het ziekenhuis werkzaam waren en van haar werd verlangd dat zij operaties leidde. “Ik was niet de enige die opereerde. De verpleegster, de fysiotherapeut, iedereen die iets medisch gestudeerd had stond aan de operatietafel en voerde zelfstandig operaties uit. En het vreemde was….. spoedgevallen bestaan hier niet. Ik heb niet één situatie meegemaakt waarbij het personeel gestrest raakte. Alles verliep even gemoedelijk en in elke omstandigheid was er ruimte voor de voor hun zo belangrijke sociale omgangsrituelen. Zelfs als een patiënt lag te sterven en er met een kleine inspanning een leven gered kon worden. Ik heb mensen dood zien gaan die echt overlevingskansen hadden.”
Dit zijn overigens niet de ervaringen die pater Jan heeft met dit ziekenhuis. De keren dat hij in het ziekenhuis moest zijn voor een behandeling, werd hij goed behandeld.
Die middag bezoeken we het melaatsenhuis. Melaatsen en albino’s vinden hier een thuis en wonen hier tot aan hun dood. “Het aantal melaatsen vermindert, aangezien er geen nieuwe patiënten meer bijkomen.”
Sommigen zijn zo verzwakt dat ze alleen nog maar op bed kunnen liggen. Pater Jan loopt voor ons uit het gebouw in. In één van de kamers stopt hij, begroet de aanwezige vrouwen en maakt een praatje met één van hun. “Pater, waarom begroet je mij niet?” Op het bed ligt een vrouw met afgestorven ledematen. Pater Jan loopt op haar af, spreekt sussende woorden, pakt haar hand vast en begroet haar uitvoerig. Wij volgen zijn voorbeeld en voelen een stompje in onze handen glijden.
Op weg naar huis horen we van pater Jan dat het niet zo besmettelijk is. “Maar uit voorzorg was ik mijn handen straks extra goed.”
“De albino’s op dit terrein hebben geen verzorging nodig. Ze wonen hier alleen ter bescherming. Medicijnmannen dichten een helende kracht aan ze toe. Veel albino’s zijn om die reden gedood en datzelfde risico lopen deze mensen als ze onbeschermd in de dorpen wonen.”
Tussen de melaatsen en albino’s groeien ook wezen en verstotene op. Jonge kinderen, die om welke reden dan ook niet meer verzorgd worden door hun ouders zijn hier achtergelaten.
“Op een goede verzorging hoeven ze niet te rekenen. De man die het kindertehuis leidt is een alcoholist en besteedt het geld dat hij beschikbaar heeft voor de kinderen aan drank.”
Eén keer per week komt één van de zusters naar deze plek om ervoor te zorgen dat er voldoende voedsel voor de kinderen en melaatsen is. De kinderen gaan overigens wel naar school. Op het terrein is een lokaaltje ingericht als klaslokaal.
“Deze kinderen zijn heel erg aanhankelijk” vertelt Pater Jan. “Zodra ik het terrein op loop rennen de kinderen naar me toe en vechten ze onderling om mijn hand te mogen vasthouden.”
Datzelfde overkomt ons. De kinderen zijn al tevreden met een vinger. Elke hand wordt door minstens twee kinderen vastgehouden.
Pater Jan is gewend geraakt aan dit beeld. Voor ons is het schrijnend en verdrietig om te zien dat kinderen in deze omgeving op moeten groeien.
Pater Jan vertelt dat hij erg verbaasd is over de goede sfeer en de opgewekte stemming die hij hier bij elk bezoek aantreft. “Je zou verwachten dat er een sombere sfeer heerst. Maar telkens tref ik hier een opgewekt gezelschap. Er wordt onderling gemoedelijk gekletst en er wordt veel gelachen.”
Ook op dit terrein zien we het werk van de missiepaters. “Ze hadden hier een groot probleem met het water. Omdat de melaatsen niet mobiel zijn is het voor hun lastig om aan het water te komen. Daarom hebben we hier een grote wateropvang gebouwd dat ze met behulp van een pomp vol laten lopen. Nu beschikken ze altijd over water.”
Pater Jan vertelt dat hij veel verzoeken om hulp krijgt uit het dorp.
Maar ik ben erg behoedzaam. Ik geef nooit zomaar geld, omdat dat geld zelden wordt gebruikt voor het doel waarvoor je het geeft. Ook komt het voor dat ze de spullen die ze krijgen verkopen aan anderen, omdat ze het geld te hard nodig hebben. Dat is echt heel erg jammer, omdat ze de dure spullen die ze krijgen voor een habbekrats doorschuiven naar anderen.”
Meestal wacht ik even af. Pas als ik ervan overtuigd ben dat de spullen goed beheerd worden mag het inzamelen van geld en het bouwen beginnen. Ook als het klaar is ga ik er regelmatig naar toe om te zien dat het goed gebruikt wordt.
En zo is de pater, die om religieuze redenen naar Afrika gegaan is, volop in de weer om voorzieningen te regelen voor de mensen in zijn omgeving. “Je kunt hier wel in de kerk gaan zitten wachten totdat de mensen komen, maar dat werkt niet. Als de mensen het slecht hebben en ze alle energie nodig hebben om te kunnen overleven, komen ze niet.”
Niet alleen pater Jan, maar ook de andere paters maken –ondanks hun hoge leeftijd- lange dagen. Om 7 uur ’s ochtends verzorgt één van de paters de mis en daarna volgt een volle dag. Iedere dag blijft één van de paters op de missiepost om de mensen die vanuit de dorpen naar ze toekomen met uiteenlopende vragen en problemen op te vangen. De andere paters zijn op pad en verzorgen in de omliggende dorpen missen (2 per dag), geven les aan de toekomstige catechisten die vanuit de verre omgeving tijdelijk naar Bukumbi zijn verhuisd voor hun opleiding, bezoeken ze projecten en praten ze met de mensen.
Alleen tijdens het eten op de missiepost valt hun leven even stil. Daarna veert ten minste één van de paters op om –zelfs na het avondeten- er nog op uit te gaan voor een werkafspraak, voor het avondgebed of voor een vergadering met de andere missiepaters.
Speciaal voor Emiel organiseert pater Jan een bezoek aan de staatsboerderij waar melkkoeien, waterbuffels en geiten gefokt worden. De Boram, een typisch lokaal Afrikaans koeienras wordt gekruist met onze Nederlandse zwartbonte Holstein-Friesian stieren. Zo wordt er een hybride koe gevormd, die heet dan F1, en die doet het in de Afrikaanse omstandigheden best heel goed. Onze mooie Nederlandse koeien zijn een beetje te verwend, ze geven veel melk, maar ze willen ook te goed voer, hebben geen zin om ver te lopen en willen een dak boven hun kop.
De grote boerderij met zeker 1000 beesten is even privaat geweest, maar maakt nu weer onderdeel uit van de vier staatsbedrijven die Tanzania rijk is. Het is voor Emiel leuk om weer gewoon koetjes en kalfjes te zien en hij krijgt gedegen uitleg over hoe alles in zijn werk gaat. Het is voor ons ook bijzonder om hier waterbuffels te zien, een groep van 70 stuks wordt hier iedere dag gemolken. Het geitenproject waar ze sinds 3 jaar mee experimenteren bestaat uit Toggenburgers en echte melkgeiten, maar slaat niet aan. De boeren in de omgeving hebben liever een of twee koeien dan een stel geiten te melken. De geit heet hier een “poor mans cow”.
Tijdens ons bezoek ontvangt pater Jan een telefoontje van zijn jarige broer Rini. Rini stond er op om zelf te bellen omdat het goedkoper is om vanuit Nederland te bellen en ze zo langer met elkaar konden praten. Na afloop van het gesprek is pater Jan opgetogen: “De container is aangekomen in Kenia. Er zijn nog een paar kleine problemen, maar waarschijnlijk wordt de container binnen een paar dagen vrijgegeven”. De container die nu aangekomen is, zit onder andere vol met fietsen. Toen pater Jan in Nederland was heeft hij gezien dat de fietsen ingezameld werden en nu is het moment bijna daar dat de fietsen in Bukumbi aankomen.
“ Mijn broers zijn erg betrokken bij wat ik doe en organiseren veel hulp. De container die nu aangekomen is, zit mutjevol fietsen en een heleboel andere spullen. Die komen hier goed van pas! En hoe meer Nederlands kan dat nou zijn dan het sturen van fietsen. ‘Fietsen uit de armoede’ is een beproefd concept.”
Rini heeft hem eens opgezocht in Tanzania. “Nu kon Rini eindelijk eens zien wat hier met alle steun die hij vanuit Nederland regelt gebeurt. Toen hij er was heeft hij de school, die gebouwd is met het door mijn broers verworven geld, officieel geopend.”
Met moeite weken we ons na een paar dagen los van deze bijzondere missiepost. We willen naar Dar es Salaam om daar de verscheping verder te regelen. Voor ons was dit een prettige plek. Wij, de vermoeide reizigers, mochten er even stilvallen. We hoorden boeiende verhalen van mannen die het grootste deel van hun leven in Afrika geleefd hebben.
Misschien komen we hier nog eens terug. En anders steunen we vanuit Nederland het bijzondere werk van deze bijzondere paters.
Het Brabants Dagblad heeft over ons bij de paters een artikeltje geplaatst: hier de link naar de internetpagina of naar de mediapagina op onze site.
Wil je pater Jan helpen met zijn missie, en wil je weten met welk project de pater op dit moment bezig is, bel dan met zijn broers Rini en Tini Somers 0413-363129 of stort geld op rekening 1552113957 tav. Project Tanzania.