Het zandpad, dat door de heuvels van Oeganda richting Rwandese grens slingert, verandert precies in het midden van het niemandsland tussen de beide grensposten opeens in een mooie asfaltweg. Asfalt dat we niet meer hoeven te verlaten tót de grens met Tanzania.
We worden verwelkomd door de gorilla’s.
Daarnaast staat een bord dat ons informeert over de toegestane maximum snelheden. Een andere bord wijst ons er op dat we in Rwanda, in tegenstelling tot Oeganda weer rechts mogen rijden. Dit voelt een aantal dagen behoorlijk onwennig.
We zien douanepersoneel in smetteloze uniforms en gepoetste schoenen. En er staat een serieus kantoorgebouw, keurig beige geschilderd, waar we de grensformaliteiten kunnen regelen. In het frisse toiletgebouw drogen we onze handen onder een elektrische droger die warme lucht uitblaast ! Er is zelfs volop WC papier aanwezig. En ons afvalprobleem is voor korte tijd opgelost: in Rwanda hebben ze afvalbakken!!
Ongeveer een maand nadat we de ambassade van Rwanda in Addis Ababa in Ethiopië bezochten rijden we nu Rwanda binnen en herinneren de woorden van de ambassadeur: “Als je Rwanda inrijdt merk je gelijk dat dit land anders is.”
In Addis Abeba regelden we onze visa voor Kenia en voor Oeganda. Omdat dat erg voorspoedig verliep, wandelden we onnadenkend en onvoorbereid de ambassade van Rwanda binnen. Bij Kenia en Oeganda was het een fluitje van een cent. Vrijwel meteen ontvingen we, na betaling, de visa. Bij de ambassade van Oeganda werd de medewerker er zelfs voor teruggeroepen. Ze was gaan pauzeren en kwam onmiddellijk terug nadat ze het telefoontje ontving dat twee Nederlanders op de Ambassade waren die een visum wilden. Zonder enig blijk van ongenoegen ging ze aan de slag. De visa ontvingen we direct, samen met een aantal uitnodigende folders met toeristische informatie.
Op de ambassade van Rwanda werden we opgeschrikt met kritische vragen. Ze wilden een uitnodigingsbrief zien en een bewijs waarmee we konden aantonen dat we een reis geboekt hadden. Zonder deze documenten geen visum! Het onderschatte bezoekje mondde uit in een fikse onderhandeling. We overdreven dat het, vanwege onze manier van reizen, onmogelijk is om data zo ver vooruit te plannen en somden een hoeveelheid vertragende ongemakjes op: slechte weg, kapotte auto, corrupte agenten, beroving, ziekte. Het gesprek plooide zich en langzaam voelden we dat naar een oplossing werd gezocht. Het resolute ‘NEE’ veranderde langzaam in een ‘misschien’. We moesten een persoonlijk verzoek schrijven aan de ambassadeur, die op grond daarvan later op de dag zou beslissen of hij een uitzondering voor ons wilde maken.
Ter plekke schreven we een brief en lieten deze, net als onze paspoorten, achter op de ambassade. Die middag kwam hij ons hoogst persoonlijk vertellen dat hij overtuigd was geraakt en dat de visa werden voorbereid.
Uitvoerig vertelde hij over zijn land. Zijn land is zo anders dan alle andere Afrikaanse landen. “Let maar op” zei hij “Zodra je de grens oversteekt merk je het gelijk. Je ziet het, je voelt het. Ech, je zult merken hoe bijzonder Rwanda is.
We begonnen ons een beetje zorgen te maken over de tijd toen de ambassadeur plaats nam in zijn comfortabele fauteuil en een tikkeltje onderuitgezakt zijn verhaal voortzette. Hij bracht de genocide ter sprake en vertelde hoe zijn landgenoten voor zijn ogen werden gedood met machettes.
We keken ervan op dat hij hier zo openlijk over sprak en zeiden dat tegen hem. “In Rwanda spreekt iedereen over de Genocide. We moeten blijven herinneren wat er gebeurd is, aandacht besteden aan herdenken, met elkaar communiceren en vooral uitvoeren wat we geleerd hebben tijdens de Genocide. Het rassenverschil, dat sinds de kolonisatie nadrukkelijk werd afgetekend had ondraaglijk discriminerende trekjes gekregen waarbij eerst de Tutsi’s en later de Hutu’s privileges hadden die anderen ontbeerden. Dat rassenverschil hebben we beëindigd. We kennen ze niet meer, de Hutu’s en de Tutsi’s, deze benamingen hebben we verbannen uit ons land. We kennen nu alleen de Rwandezen.”
Vervolgens ging hij verder over de corruptie die de andere Afrikaanse landen zo teistert, maar die in Rwanda geen voedingsbodem kent. “Iedereen moet zich aan de regels houden, ongeacht welke positie je bekleedt, welke contacten je hebt, en ongeacht of je uitzonderlijk rijk of juist straatarm bent. Een agent uit Rwanda maakt dit onderscheid niet. Zodra iemand een regel overtreedt, dan moet hij daarvoor boeten.”
Dat het personeel de ambassade verliet ontging ons niet. De keren dat hij vriendelijk zijn hand opstak om zijn medewerkers te begroeten verraadden dat de dag op deze ambassade langzaam eindigde. Pas toen de laatste medewerker vroeg of zij alvast moest afsluiten, wisten we dat we echt de allerlaatste waren. De ambassadeur was nog lang niet van plan om te vertrekken, in alle rust praatte hij verder. Onze pogingen om het gesprek beleefd te beëindigen ontgingen hem. Uiteindelijk stonden we op en benutten zijn korte adempauze om hem uitvoerig te bedanken voor zijn flexibiliteit en bereidheid om ons te helpen. We liepen richting voordeur en hoorden dat de ambassadeur ons al pratend volgde.
Nu, ongeveer een maand nadat we de ambassade van Rwanda bezochten en we Rwanda binnen rijden herinneren we de woorden van de ambassadeur weer: “Als je Rwanda inrijdt merk je gelijk dat dit land anders is.”
Tsjonge… wat is het hier keurig…. We zien de verschillen met eerdere landen onmiddellijk. Maar het verschil voelen we pas een dag later als we bij het hoofdkantoor van het ‘national park Volcanoes’ de permits regelen omdat we een wandeling willen maken door het tropisch woud. Wat we willen is erg bescheiden: een korte wandeling. Opeens stranden we op een aantal onplooibare ‘NEE’s!’. De overheid heeft de kaders bepaald waarbinnen het nationale park Volcanoes bezocht mag worden en ons idee past daar op geen enkele manier in.
Het ontgaat ons in Rwanda niet dat men er belang aan hecht dat de regels strikt nageleefd worden.
Niet eerder zien we zoveel verkeerscontroles. We houden angstvallig onze snelheidsmeter in de gaten en controleren herhaald of we onze gordels om hebben.
In de andere Afrikaanse landen haalden we onze schouders op bij het zien van beperkende regels. Ze zijn immers toch flexibel. In Rwanda voelen we die ruimte niet meer en gedragen we ons gedwee.
De regels zijn dwingend. Het voelt aan alsof een kwaadaardige reus ons ruw optilt en slist: “Don’t play games with me”.
Nee, die reus hebben we niet gezien. Bij het hoofdkantoor van het nationaal park staat natuurlijk geen bullebak van minstens 2 meter groot voor ons. Dit is Afrika! De omgangsvormen zijn overwegend vriendelijk, beleefd, rustig. In werkelijkheid is de bullebak een vriendelijke man, die met een innemende glimlach uitlegt wat de kaders zijn waarbinnen gehandeld wordt. En die kaders zijn -in dit geval- erg strikt. De achterdeurtjes die elders ongevraagd opengingen en het onmogelijk geachte mogelijk maakten blijven nu gesloten, 7.00 uur morgenvroeg, mét gids en bewapende scouts, anders niet.
Een kinderlijke opstandigheid welt in ons op. ‘Stik maar met je park’ is onze eerste gedachte. We laten het bezinken en kiezen later die dag één van de aangeboden toertjes. De rest van de parken laten we, omdat we alleen onder begeleiding mogen reizen, voor gezien.
Rwanda bezoeken zonder oog in oog te komen staan met de herinneringen aan de genocide is onmogelijk. We herinneren de woorden die de ambassadeur sprak over de Genocide: We moeten communiceren, herdenken.
In vrijwel elke plaats is een herdenkteken geplaatst waar de doden herdacht worden. Plekken die aangekleed zijn met paarse vlaggen, bloemen en soms met foto’s van de slachtoffers. Naast de wegen staan borden vol tekst die de bewoners oproepen om harmonieus te zijn ten opzichte van elkaar. Een aantal kerken en schoolgebouwen in het land zijn omgedoopt tot monument. Het zijn plekken waar de dood genadeloos woekerde. Wij bezoeken het indrukwekkende Genocide Memorial in de hoofdstad Kigali en een school in Murambi, waar meer dan 27000 Tutsi’s gedood werden. Deze bezoekjes zijn erg aangrijpend.
In de hoodstad Kigali willen we ons hoofd even verzetten en iets anders doen. We speuren in onze gids naar de mogelijkheden. We vinden niets en vragen aan de receptionist van het hotel waar we op dat moment verblijven om raad. “Zijn jullie al bij de genocide memorial geweest?” We leggen hem uit dat we hier al geweest zijn en dat we even geen plek willen bezoeken waar de genocide wordt herdacht. In het noorden kun je naar het mooie vulkanenlandschap, in het zuiden en in het oosten kun je mooie parken bezoeken.”
Even geen genocide, even geen parken. “Is er misschien een mooi museum hier in de buurt?” Of kun je ons een mooi gebied aanwijzen waar we misschien zonder begeleiding kunnen wandelen? Of is er misschien iets in Kigali wat leuk is om te bezoeken? Een mooie wijk misschien, of een mooi park?
De receptionist denkt diep na en vraagt na een lange pauze: “Houden jullie van golf? Of van tennis?
Buiten de parken en de genocide herdenkingsplaatsen kan hij niets anders bedenken wat het bezoeken waard is.
We denken terug aan het optimisme dat de ambassadeur uitstraalde over de toekomst van Rwanda.
Terwijl wij voor ons uit turen worden we somber door de brokstukken die we zien. Nu, 16 jaar na de genocide zijn nog niet alle daders van de genocide veroordeeld. Het bezit, dat ingepikt werd nadat de vluchtende tutsi’s het tijdens hun vlucht onbeheerd achterlieten is nog niet teruggegeven. Vrijwel ieder individu is geraakt door de dood. Voor ons is het onbegrijpelijk dat bevolkingsgroepen die elkaar zo hard getroffen hebben nu weer vredelievend naast elkaar wonen.
Het lukt de ambassadeur blijkbaar om zichzelf langer te rekken zodat hij over de brokstukken heen naar de toekomst kan kijken. “Veel buitenlanders vrezen dat het geweld weer zal oplaaien, maar dat gebeurt beslist niet. Dit overkomt ons niet nog een keer.”
Bij het verlaten van de ambassade herhaalde de ambassadeur nog eens de lange termijn ambitie van zijn land: “Over 10 jaar, misschien een beetje eerder, misschien duurt het iets langer, maar over 10 jaar, let op mijn woorden, over 10 jaar is Rwanda het paradijs!”